Hoofdstuk 4 grammatica spelling

Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat een betekenis heeft
A
juist
B
onjuist
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat een betekenis heeft
A
juist
B
onjuist

Slide 1 - Quizvraag

Welke zinsdelen kunnen niet met een voorzetsel beginnen?
A
lijdend voorwerp en voorzetselvoorwerp
B
meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
C
onderwerp en meewerkend voorwerp
D
lijdend voorwerp en onderwerp

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de vaste volgorde van ontleden?
A
o-gez-lv-mv-bwb-vzv
B
gez-o-lv-mv-bwb-vzv
C
gez-o-lv-mv-vzv-bwb
D
o-gez-mv-lv-vzv-bwb

Slide 3 - Quizvraag

In een zin kunnen meer dan een voorzetselvoorwerpen staan
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan geen lijdend voorwerp voorkomen
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Onze hond heeft een hekel aan katten.
Het zinsdeel aan katten is:
A
voorzetselvoorwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quizvraag

Het nieuwe boek is erg spannend.
Het gezegde is een:
A
nwg
B
wwg

Slide 7 - Quizvraag

Het nieuwe boek is erg spannend geschreven.
Het gezegde is een:
A
nwg
B
wwg

Slide 8 - Quizvraag

Hij trakteerde de hele klas op een ijsje.
De hele klas is:
A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 9 - Quizvraag

Hij trakteerde de hele klas op een ijsje.
Op een ijsje is:
A
meewerkend voorwerp
B
voorzetselvoorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Britney houdt van bruine boterhammen met pindakaas.
Noteer het voorzetselvoorwerp

Slide 11 - Open vraag

Ontleed de zin:
Je kunt welvaart en geluk afmeten aan verschillende zaken

Slide 12 - Open vraag

Ontleed de zin volledig:
Enige tijd geleden zijn supermarkten begonnen met het aanbieden van meelwormen en sprinkhanen.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de belangrijkste werkwoorden bij een nwg of een wwg

Slide 14 - Open vraag

Hoe noem je het belangrijkste werkwoord in een zin met een nwg?
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Met naamwoorden worden zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden bedoeld
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Jan Steen is een schilder uit de zeventiende eeuw
A
nwg
B
wwg

Slide 17 - Quizvraag

Het schilderij 'Het vrolijke gezin' is altijd een topstuk van het Rijksmuseum geweest.
Wat is in deze zin het koppelwerkwoord?
A
is
B
geweest

Slide 18 - Quizvraag

Welke zinsdelen kunnen niet samen voorkomen in een zin?
A
wg en lv
B
ng en lv
C
mv en lv
D
ng en mv

Slide 19 - Quizvraag

Welke werkwoorden kunnen niet samen voorkomen in een zin?
A
hww + zww
B
kww + hww
C
kww + zww

Slide 20 - Quizvraag