In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Molariteit = mol/L
.....mol/....L
n = mol
m = massa
Mm = molmassa (tabel 98 + 99)
n = m/Mm
Hoe bereken je de molariteit?
Slide 2 - Tekstslide
Je vult drie bekerglazen A, B en C met 100 mL van een glucose‑oplossing. Uit bekerglas A schenk je 50 mL van de oplossing weg. Bekerglas B damp je in totdat er nog maar 50 mL over is. Je voegt aan bekerglas C 100 mL water toe.
Bewering 1: het aantal gram glucose blijft overal hetzelfde!
A
Waar
B
Niet Waar, alleen in A en B.
C
Niet waar, alleen in A en C.
D
Niet waar, alleen in B en C.
Slide 3 - Quizvraag
Je vult drie bekerglazen A, B en C met 100 mL van een glucose‑oplossing. Uit bekerglas A schenk je 50 mL van de oplossing weg. Bekerglas B damp je in totdat er nog maar 50 mL over is. Je voegt aan bekerglas C 100 mL water toe.
Bewering 2: het aantal mol blijft in elk bekerglas hetzelfde!
A
Waar
B
Niet Waar, dat weet je niet.
C
Niet waar, zie de vorige vraag!
Slide 4 - Quizvraag
Je vult drie bekerglazen A, B en C met 100 mL van een glucose‑oplossing. Uit bekerglas A schenk je 50 mL van de oplossing weg. Bekerglas B damp je in totdat er nog maar 50 mL over is. Je voegt aan bekerglas C 100 mL water toe.
Bewering 3: de molariteit (mol/L) blijft in elk bekerglas hetzelfde!
A
Waar
B
Alleen in bekerglas A
C
Alleen in bekerglas B
D
Alleen in bekerglas C
Slide 5 - Quizvraag
Je vult drie bekerglazen A, B en C met 100 mL van een glucose‑oplossing. Uit bekerglas A schenk je 50 mL van de oplossing weg. Bekerglas B damp je in totdat er nog maar 50 mL over is. Je voegt aan bekerglas C 100 mL water toe.
Bewering 4: De polariteit is het grootst in bekerglas
A
A
B
B
C
C
Slide 6 - Quizvraag
Notatie: Noteer in formulevorm
Bij een oplossing noteer je de deeltjes die in het water aanwezig zijn tussen vierkante haken [....]
Glucose oplossing 0,1 molair
[C6H12O6 ] = 0,1 mol L−1
De glucose moleculen blijven intact, dus notatie is ook aan elkaar.
kaliumchloride oplossing 0,05 molair
[K+ ] = [Cl− ] = 0,05 mol L−1. Let op! Een zout is in ionen gesplitst en in het water zitten dus geen KCl deeltjes aan elkaar. De ionen zijn los aanwezig!
De concentratie nitraat ionen is 0,75 molair
[NO3− ] = 0,75 M
Slide 7 - Tekstslide
Rekenvoorbeelden
rekenvoorbeeld 1
rekenvoorbeeld 2
rekenvoorbeeld 3
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Open vraag
Antwoord
A
0,01 mol
B
0,010 mol
C
1,0 mol
D
0,001 mol
Slide 10 - Quizvraag
Antwoord
A
0,038 mol
B
1,6 x 10-3 mol
C
3,750 mol
D
600 mol
Slide 11 - Quizvraag
Antwoord
A
0,048 mol
B
1,4 x 10 -3 mol
C
2,3 x 10-3 mol
D
0,35 mol
Slide 12 - Quizvraag
Antwoord
A
0,19 mol
B
0,19 mol/L
C
0,190 M
D
0,19
Slide 13 - Quizvraag
Bereken hoeveel mol andosteron in 15 L urine zit.
TEKST
Slide 14 - Open vraag
Bereken de molariteit van Andosteron in Urine
TEKST
Slide 15 - Open vraag
Zoek in tabel 43B van Binas de molariteit op van geconcentreerd zwavelzuur, H2SO4. Bereken hoeveel gram zwavelzuur is opgelost in 1,0 liter geconcentreerd zwavelzuur.