H22 - lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • Kern + schrift
  • laptop (+ oplader)
  • etui 
  • leesboek
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • Kern + schrift
  • laptop (+ oplader)
  • etui 
  • leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Lezen in je leesboek
  • Dagopening
  • Terugblik theorie H21
  • Theorie H22
  • Opdrachten maken 
Leerdoel:
Ik kan het lijdend voorwerp in een zin herkennen en bepalen. 
Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin herkennen en bepalen.

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk
Donderdag 16 november:
  • H22: opdr. 1 t/m 5

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

'In het voorjaar kochten de toeristen een bosje tulpen.'
A
In het voorjaar
B
kochten
C
de toeristen
D
een bosje tulpen

Slide 6 - Quizvraag

De woorden in grote letters vormen samen één compleet zinsdeel?

'Mijn vader bakt DE LEKKERSTE APPELTAARTEN van de wereld.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

'Vandaag maak ik eindelijk mijn presentatie af.'

In deze zin is 'maak' het werkwoordelijk gezegde.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in de volgende zin:

Ondanks de tegenvaller zou je niet zo teleurgesteld moeten zijn.

Slide 9 - Open vraag

Wat weet je nog van het lijdend voorwerp?

Slide 10 - Woordweb

Lijdend voorwerp
Naast de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde (wg) kan een zin een lijdend voorwerp (lv) bevatten.
   

LET OP: Niet in elke zin zit een lijdend voorwerp!

In het kort: Het lijdend voorwerp kun je vinden met de vraag:
  • 'Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?'  

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

  1. Je zoekt de persoonsvorm.
  2. Vervolgens zoek je het onderwerp (Wie/Wat + pv?)
  3. Je noteert het werkwoordelijk gezegde

-> Stel de vraag: Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
gekeken.
Het onderwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 14 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
altijd 
Het lijdend voorwerp

Waar
zet
jij 
jouw racefiets
neer?

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

'Mijn moeder zit een skypegesprek te voeren met haar zus in Spanje.'
A
mijn moeder
B
een skypegesprek
C
met haar zus
D
met haar zus in Spanje

Slide 17 - Quizvraag

Lijdend voorwerp
KORTOM:

  • Het lijdend voorwerp kun je vinden met de vraag: 'Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?'

Let op: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enz.)

Slide 18 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
Meewerkend voorwerp (mv)
> De broertjes gaven een klein cadeau aan hun moeder.

In sommige zinnen komt een meewerkend voorwerp voor. Het meewerkend voorwerp geeft aan dat het onderwerp iets aan iemand geeft of vertelt.

Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan of voor, maar dat hoeft niet altijd. Als het niet met 'aan' begint, moet je 'aan' ervoor kunnen zetten.



Slide 19 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
  1. Noteer eerst het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
  2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

VB: Lina mocht haar buurvrouw een doosje chocolade geven.
ow: Lina
wg: mocht geven
lv: een doosje chocolade
mv: Aan wie mocht Lina een doosje chocolade geven? -> (aan) haar buurvrouw
mv is dus 'haar buurvrouw'



Slide 20 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.

Staat de burgemeester in de stad snoep uit te delen aan de kinderen?
A
de burgemeester
B
in de stad
C
snoep
D
aan de kinderen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.

Vanmorgen legde de geschiedenisleraar de opdrachten nog eens aan zijn klas uit.
A
vanmorgen
B
de geschiedenisleraar
C
de opdrachten
D
aan zijn klas

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.

Johannes de Jong heeft ons alweer zo'n superlange e-mail gestuurd.

A
Johannes de Jong
B
ons
C
alweer
D
zo'n superlange e-mail

Slide 23 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?

Waarom zou dit orkest zulke ouderwetse liedjes spelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?

Vanwege m'n verjaardag gaf ik vandaag iedereen in de klas een traktatie.
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?

Ik ga in de toekomst ongetwijfeld een tijdje in een woonboot wonen.
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quizvraag

meewerkend voorwerp
SAMENGEVAT

Als je het meewerkend voorwerp wil vinden, noteer je eerst: ow, wg en lv. Vervolgens stel je de vraag: Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

Let op:
  1. Niet elke zin bevat een meewerkend voorwerp.
  2. Het is belangrijk om de juiste volgorde aan te houden bij het vinden van zinsdelen.




Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de volgende opdrachten: 
  • H22: opdr. 1, 2, 4

De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? 
Kies uit: lezen in je leesboek, samenvatten 
timer
15:00

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
Donderdag 16 november:
  • H22: opdr. 1, 2, 4

Slide 29 - Tekstslide