De regel is: wanneer de klemtoon (van het woord dat eindigt op ‘ee’ of op ‘ie’) op de laatste lettergreep valt, komt er in het meervoud een extra ’e’ bij. De regel is: wanneer de klemtoon (van het woord dat eindigt op ‘ee’ of op ‘ie’) op de laatste lettergreep valt, komt er in het meervoud een extra ’e’ bij.
- idee – ideeën (de klemtoon valt op het ‘dee’, dus een extra ‘e’)
- provincie – provinciën (de klemtoon valt op ‘vin’, dus geen extra ‘e’)
Slide 9 - Tekstslide
2. ‘s of de s vast?
Wanneer het tot spraakverwarring leidt, schrijven we in het meervoud de ‘s’ niet vast aan het woord wanneer dat tot spraakverwarring leidt:
- radio’s en oma’s (omdat je radios en omas anders uitspreekt)
- cadeaus en recepties (deze woorden leveren geen uitspraakproblemen op)
Slide 10 - Tekstslide
3. klankverandering
Er zijn ook woorden die in het meervoud een klankverandering of medeklinkerverandering krijgen:
- museum – musea, politicus – politici
- laars – laarzen, proef – proeven
Slide 11 - Tekstslide
Me/mijn mij/mijn jij/jou/jouw u/uw
Slide 12 - Tekstslide
Bezit - w achter het persoonlijk voornaamwoord
jouw
mijn
uw
Slide 13 - Tekstslide
Zij/hun
Slide 14 - Tekstslide
De regel voor het gebruik van hun of zij is als volgt:
Je gebruikt zij als het in de zin de persoonsvorm is.
Je gebruikt hun als het in de zin het meewerkend voorwerp is.
Voorbeelden
Zij gaan morgen met het hele team naar een restaurant.
Ik heb hun een camera verkocht.
Slide 15 - Tekstslide
persoonsvorm / onderwerp / voltooid deelwoord
Slide 16 - Tekstslide
Persoonsvorm:
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Lopen, fietsen, werken
Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.
Slide 17 - Tekstslide
Vb.
Ik fiets naar school
persoonsvorm : fiets
Hoe gevonden?
vraagzin: Fiets ik naar school?
andere tijd : Ik fietste naar school.
getal : Wij fietsen naar school.
Slide 18 - Tekstslide
Onderwerp:
Hoe vind je het onderwerp?
Stap 1 : zoek de persoonsvorm
Stap 2 : Zoek het onderwerp (o): Zet Wie / Wat voor de pv.
Vb. ik fiets naar school
stap 1 pv= fiets
Wie of wat fietst : ik
Slide 19 - Tekstslide
voorbeelden van onderwerpen:
Ik, Wilma, het kind,
let op: het blije kind.
Het onderwerp bestaat uit meerdere woorden.
Slide 20 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.
Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.
Vb.
Ik huil.
→ Ik ben aan het huilen.
Ik heb gehuild →
Ik ben niet meer aan het huilen. Ik ben weer vrolijk.