Staal groep 8 blok 5 week 1 les 3

Staal blok 5 week 1 les 3
het meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp hoort bij het zinsontleden. 
Net zoals het onderwerp, de persoonsvorm, het gezegde en het lijdend voorwerp. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Staal blok 5 week 1 les 3
het meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp hoort bij het zinsontleden. 
Net zoals het onderwerp, de persoonsvorm, het gezegde en het lijdend voorwerp. 

Slide 1 - Tekstslide

woordsoorten 1

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf een werkwoord in de vorm van een voltooid deelwoord.

Slide 3 - Open vraag

woordsoorten 2

Slide 4 - Tekstslide

Maak een mooie combinatie van
een lidwoord, een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord, een gewoon bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord. (4 woorden dus)

Slide 5 - Open vraag

woordsoorten 3

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een voorzetsel?
A
jij
B
zit
C
op
D
de kast

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een voegwoord?
A
voegt
B
woord
C
want
D
toen

Slide 8 - Quizvraag

woordsoorten 4

Slide 9 - Tekstslide

In welke zin zit een persoonlijk voornaamwoord?
A
Dat is fantastisch!
B
Mijn tas is terug.
C
Die was zoek.
D
Wat ben ik blij.

Slide 10 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Mijn broertje heeft mijn vader een dikke knuffel gegeven.
Als je de zin vragend maakt, krijg je: 
Heeft mijn broertje mijn vader een dikke knuffel gegeven?

Geeft staat vooraan en is dus de persoonsvorm.
Heeft gegeven zijn de twee werkwoorden in de zin en vormen het gezegde.

Wie dat doet....Wie heeft iets gegeven?.....Mijn broertje.....dat is het onderwerp.
Wat geeft mijn broertje?.... Een dikke knuffel is het lijdend voorwerp.
Aan wie heeft hij een dikke knuffel gegeven?.....mijn vader is het meewerkend voorwerp.

Let op: Bij het meewerkend voorwerp vraag je aan of voor wie iemand iets heeft gedaan, maar de woorden aan of voor hoeven niet in het zinsdeel zelf te staan.

Slide 12 - Tekstslide

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan de reizigers verkocht.

Wat is het gezegde?
A
ik
B
heb verkocht
C
kaartjes
D
aan de reizigers

Slide 13 - Quizvraag

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan de reizigers verkocht.

Wat is het onderwerp?
A
ik
B
heb verkocht
C
kaartjes
D
aan de reizigers

Slide 14 - Quizvraag

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan de reizigers verkocht.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
ik
B
heb verkocht
C
kaartjes
D
aan de reizigers

Slide 15 - Quizvraag

In het weekend heb ik op het station kaartjes aan de reizigers verkocht.

Wat is het meewerkend voorwerp?
A
ik
B
heb verkocht
C
kaartjes
D
aan de reizigers

Slide 16 - Quizvraag

De man liet een foto aan mij zien.

Wat is het meewerkend voorwerp?
A
de man
B
liet zien
C
een foto
D
aan mij

Slide 17 - Quizvraag

Haar gaf hij wel een cadeautje.

Wat is het meewerkend voorwerp?
A
haar
B
gaf
C
hij
D
een cadeautje

Slide 18 - Quizvraag

Maak de les in het werkboek
Blok 5, week 1, les 3

Slide 19 - Tekstslide