Begrijpend Lezen - Les 5: oefenen

Nederlands

Begrijpend Lezen
Les 5

P3 1920- G3
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Begrijpend Lezen
Les 5

P3 1920- G3

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les ...
... heb je de theorie toegepast bij het maken van opdrachten bij teksten. 

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...
... heb je dit nog een keer gedaan.
Oefenen, oefenen, oefenen!

Slide 3 - Tekstslide

Aan de slag!
In 2016 was Maurice de Hond te gast in de talkshow van Jeroen Pauw om te praten over zijn idee van de spellingsvereenvoudiging.

Bekijk het fragment (37:00 -51:35)

Slide 4 - Tekstslide

Ben jij het meer eens met Maurice de Hond of met Wim Daniëls? Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Open vraag

Als jij een spellingsregel mocht veranderen, welke zou dat dan zijn?

Slide 6 - Open vraag

Aan de slag!
De volgende vragen gaan over tekst 4 (Jij gelooft ook alles!') op blz. 229-230 van Op Niveau (Blok 5, Lezen).

Lees de tekst en beantwoord de vragen op de volgende slide.


Slide 7 - Tekstslide

Lees tekst 4 grondig. Op welke manier zijn de inleiding en de rest van de tekst met elkaar verbonden?
A
herhaling van een woord(groep)
B
verwijswoord
C
aankondigende zin
D
signaalwoord

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf het woord/de woorden op waaraan je dat verband herkent.

Slide 9 - Open vraag

Wat is de functie van alinea 2?
A
probleemstelling
B
theorie
C
oorzaak
D
argumentatie

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de functie van alinea 4?
A
theorie
B
bewijs
C
toelichting
D
tegenwerping

Slide 11 - Quizvraag

Citeer de kernzin van alinea 3.

Slide 12 - Open vraag

Op welke manier zijn alinea 3 en 4 met elkaar verbonden?
A
herhaling van een woord(groep)
B
verwijswoord
C
aankondigende zin
D
signaalwoord

Slide 13 - Quizvraag

In alinea 4 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-conclusie.
a. Schrijf dit signaalwoord op

Slide 14 - Open vraag

In alinea 4 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-conclusie.
b. Noteer de delen van het verband.

Slide 15 - Open vraag

Waarnaar verwijst het woord 'wat' (r. 35)? Schrijf ook het regelnummer op.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de kernzin van alinea 4 op.

Slide 17 - Open vraag

Alinea 5 begint met een lange zin: 'In vergelijking ... verleid worden' (r. 40-43). Schrijf kort in je eigen woorden de hoofdzaak van deze zin op.

Slide 18 - Open vraag

Waarom zijn baby's met grote ogen goed verleiders?

Slide 19 - Open vraag

a. Welke andere manieren van verleiden van het brein worden in de tekst genoemd?
b. Waarom zijn deze manieren ook succesvol?

Slide 20 - Open vraag

In alinea 6 onderbouwt de schrijver zijn bewering. Met wat voor soort argument doet hij dat?
A
feitelijk argument
B
gezagsargument
C
nut of (on)gewenst gevolg
D
ervaringsargument

Slide 21 - Quizvraag

Van welke tekststructuur heeft de tekst de meeste kenmerken?
A
verschijnsel-en-besprekingstructuur
B
probleem-en-oplossingstructuur
C
bewering-en-argumentstructuur
D
voordelen-en-nadelenstructuur

Slide 22 - Quizvraag

Leg je antwoord bij de vorige vraag uit.

Slide 23 - Open vraag

Einde van de les!
Vragen?
Neem contact op met je docent!

Slide 24 - Tekstslide