Cursus 2 argumenteren Par. 2 Argumentatiestructuren

Argumentatiestructuren
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Argumentatiestructuren

Slide 1 - Tekstslide

Argumentatiestructuur
In een argumentatiestructuur wordt een mening of standpunt onderbouwd. Voorbeeldteksten zijn betogen, advertentieteksten of sollicitatiebrieven.

Slide 2 - Tekstslide

argumentatiestructuur
- Inleiding: standpunt
- Middenstuk: argumenten (voor en tegen met weerlegging) voor je standpunt
- Slot: herhaling standpunt

Slide 3 - Tekstslide

signaalwoorden argumentatie
- voor het standpunt: naar mijn mening, concluderend, kortom, dus
- voor argumenten die losstaan van andere argumenten: ten eerste…, overigens, nog afgezien van, trouwens
- voor argumenten die horen bij andere argumenten: daarbij komt, vooral ook, omdat.
- redenen en verklaringen: omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden

Slide 4 - Tekstslide

Wat staat er in het slot van een argumentatiestructuur?
A
samenvatting
B
herhaling van de stelling

Slide 5 - Quizvraag

Hoe is een argumentatiestructuur opgebouwd?
A
Standpunt - Argumenten
B
Argumenten - mening
C
Standpunt-argumenten-samenvatting
D
Standpunt-argumenten-herhaling standpunt

Slide 6 - Quizvraag

Argumenten kunnen op verschillende manieren het standpunt ondersteunen. Er zijn vier verschillende structuren, die je kunt weergeven in een blokjesschema. 

Slide 7 - Tekstslide

Blokkenschema
Als je van boven naar beneden leest, betekent een pijltje want. Lees je van beneden naar boven, dan betekent het dus. Bijvoorbeeld:

Slide 8 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Elke dag een uur gym is goed, want bewegen is gezond.

Bewegen is gezond, dus elke dag een uur gym is goed.
Enkelvoudige argumentatie: één argument onderbouwt het standpunt.




Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie: 
een argument wordt door ten minste één ander argument ondersteund. Een ondersteunend argument is een subargument. Een subargument kan zelf ook weer ondersteund worden door een subargument.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten: 
Het standpunt wordt door meer dan één argument ondersteund. De argumenten zijn los van elkaar te gebruiken; ze hebben elkaar niet nodig. Tussen twee blokjes naast elkaar past het woord en.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten:
 Het standpunt wordt door twee argumenten ondersteund. De argumenten hebben elkaar nodig: ze werken alleen in combinatie met elkaar.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Extra tip:
Als in een tekst meerdere argumenten voorkomen waarvan er ten minste één wordt ondersteund door een subargument, is er sprake van onder- en nevenschikkende argumentatie.

Slide 17 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 18 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie kan niet uit meerdere argumenten bestaan.
A
Eens
B
Oneens

Slide 19 - Quizvraag

Hoe noem je deze vorm van argumentatie?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende meervoudige argumentatie
C
Meervoudige argumentatie
D
Onderschikkende enkelvoudige argumentatie

Slide 20 - Quizvraag

Bij welke argumentatiestructuur heb je maar één argument?
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie

Slide 21 - Quizvraag

1. Een onderschikkende en meervoudige argumentatie heeft altijd meerdere argumenten.
2. Een enkelvoudige argumentatie heeft één argument.
3. En bij onderschikkende argumentatie is er altijd minstens één subargument.
A
1, 2 ,3 Juist
B
1. Onjuist
C
2. Onjuist
D
3. Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een juiste vorm van enkelvoudige argumentatie?
A
Alle vogels kunnen vliegen, dus pinguïns kunnen ook vliegen.
B
Het regent buiten, dus ik neem een paraplu mee.
C
Ik voel me vandaag goed, dus het zal niet regenen.

Slide 23 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie

Slide 24 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie

Slide 25 - Quizvraag

'Jongeren vanaf 16 mogen met geld omgaan, zijn breed inzetbaar, goedkoop en daarom gewild bij ondernemers.' Welk argumentatieschema wordt hier toegepast?
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 26 - Quizvraag

Een argumentatieschema met 1 standpunt en 1 argument noemen we
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie

Slide 27 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie

Slide 28 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie

Slide 29 - Quizvraag

Het Varendonck College is een goede school. De leerlingen kunnen zich goed ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 30 - Quizvraag

Enkelvoudige argumentatie:
A
de schrijver gebruikt meerdere argumenten
B
de schrijver ondersteunt een argument met een ondersteunend argument
C
de schrijver onderbouwt zijn mening met één standpunt
D
de schrijver houdt een betoog

Slide 31 - Quizvraag

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 32 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 33 - Quizvraag

Het Varendonck College is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen kunnen zich ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie

Slide 34 - Quizvraag

Macht maakt je een slechter mens. Dit weten we omdat mensen die langere tijd een hoge functie hebben in de politiek, in het bedrijfsleven of in andere organisaties vaak anders denken en handelen dan voordat ze deze machtspositie hadden
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Meervoudige argumentatie

Slide 35 - Quizvraag

Maken
Maak de opdrachten

Pagina 68 – 73

Slide 36 - Tekstslide