12/4 Spreken en gesprekken h5 + hh : s en g + k en l + schrijven H3 - Diapresentatie 1hv

Spreken en gesprekken
H5
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spreken en gesprekken
H5

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Korte activiteit
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Spelen met woorden: dilemma en argumenteren
Geef iedereen de kans om zelf na te denken en een keuze te maken: roep geen keuzes en redenen door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het dilemma en probeer in je hoofd eeb keuze te maken en een reden voor jouw keuze (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Na het dilemma kan in de volgende dia jouw keuze maken
  • Jouw reden (argument) schrijf je in de dia die daarna komt sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide


Huilen tijdens de regen
Op je knieën achter een hond aan

Slide 5 - Poll


Huilen tijdens de regen of op je knieën achter een hond aan: leg je keuze uit.

Slide 6 - Open vraag

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je hoe je enthousiast moet presenteren

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 8 - Woordweb

Herhaling

Slide 9 - Tekstslide

Diapresentatie
Als je een onderwerp aantrekkelijk en overzichtelijk wilt presenteren, kun je een diapresentatie maken, bijvoorbeeld met PowerPoint of met Google Presentatie
  • Tijdens je verhaal laat je dia’s zien. 
  • De belangrijkste punten in steekwoorden of in korte vragen.
  • De diapresentatie ondersteunt je verhaal. 
  • Jij bent als spreker belangrijker dan de dia’s.

Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan maken diapresentatie
  1. Verdeel je onderwerp in deelonderwerpen (minimaal drie, maximaal zes) en noteer die in steekwoorden. Zie ook de paragraaf Spreken en gesprekken van dit hoofdstuk.
  2. Schrijf op de eerste dia de titel en je naam.
  3. Zet op dia 2 de deelonderwerpen onder elkaar, zodat er een overzicht ontstaat.
  4. Ontwerp dan voor elk deelonderwerp een aparte dia.
  5. Schrijf als laatste de einddia met een slot en de zin ‘Zijn er vragen?’
  6. Print de dia’s en gebruik de print tijdens je presentatie als geheugensteuntje.

Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan dia maken
  • Schrijf in steekwoorden of gebruik korte vragen.
  • Gebruik een goed leesbaar lettertype.
  • Maak de dia niet te vol en niet te druk (niet meer dan vijf dots).
  • Gebruik afbeeldingen.
  • Houd tekst en afbeelding gescheiden.

Slide 12 - Tekstslide

Presentatie beoordelen

Bij sommige sprekers gaat het 
luisteren bijna vanzelf. Dat komt 
doordat een goede spreker zijn 
luisteraars op allerlei manieren helpt.

Slide 13 - Tekstslide

Een goede spreker:
  • zegt in het begin wat het onderwerp is en hoe de presentatie is opgebouwd: Mijn moeder komt oorspronkelijk uit Ierland, waar ze elk jaar op 17 maart Saint Patrick’s Day vieren. Ik wil jullie graag iets vertellen over dit feest. Ik begin met het ontstaan van het feest. Vervolgens vertel ik hoe het feest tegenwoordig gevierd wordt en welke symbolen er bij het feest horen. Tot slot ga ik het nog hebben over andere plaatsen in de wereld waar het feest gevierd wordt.

Slide 14 - Tekstslide

Een goede spreker:
  • geeft duidelijk aan wanneer hij overgaat op een ander deel van zijn presentatie: Saint Patrick’s Day is dus een typisch Iers volksfeest. Maar ook op veel andere plaatsen in de wereld wordt Saint Patrick herdacht. In Amerika bijvoorbeeld …

Slide 15 - Tekstslide

Een goede spreker:
  • gebruikt woorden die de luisteraars begrijpen
  • spreekt rustig, duidelijk en niet steeds op één toon
  • staat rechtop en kijkt het publiek voortdurend aan
  • maakt zo nu en dan een grapje

Slide 16 - Tekstslide

Presenteren

Slide 17 - Tekstslide

Presenteren: de fasen
Bij een presentatie vertel je iets aan een publiek. Je presenteert bijvoorbeeld een werkstuk, geeft een demonstratie of prijst een product aan.

  1. In de inleiding van een presentatie vertel je waarover je verhaal gaat en noem je kort de deelonderwerpen. 
  2. In het middenstuk geef je per deelonderwerp alle informatie die je kwijt wilt. 
  3. In het slot rond je duidelijk af, zodat de luisteraars weten dat je presentatie afgelopen is. 
  4. Je eindigt met een leuke slotzin en je vraagt daarna of je publiek vragen heeft.

Slide 18 - Tekstslide

Presenteren: stappenplan voorbereiden
  1. Kies een onderwerp dat je leuk vindt of waarvan je veel weet.
  2. Maak een woordveld: noteer je onderwerp en schrijf eromheen allerlei woorden die met dat onderwerp te maken hebben. Kies minimaal drie punten waarover je meer wilt vertellen: dit zijn je deelonderwerpen.
  3. Bepaal per deelonderwerp wat je wilt vertellen en zoek zo nodig extra informatie. Zet de deelonderwerpen in steekwoorden op een spiekbriefje.Gebruik eventueel per deelonderwerp een klein kaartje.
  4. Bedenk hoe je je presentatie wilt beginnen en afsluiten. Denk na over een leuke introductie en een goede slotzin. Je kunt natuurlijk ook een diapresentatie maken (zie de paragraaf Schrijven van dit hoofdstuk).
  5. Oefen je presentatie hardop.

Slide 19 - Tekstslide

Presenteren: de uitvoering
  • Spreek rustig en duidelijk, maar niet saai.
  • Kijk de klas rond; richt je blik niet op één persoon.
  • Sta rechtop; stop je handen niet in je zakken.
  • Lees je presentatie niet voor; gebruik het spiekbriefje als geheugensteuntje.
  • Maak je presentatie interessanter voor je publiek door dingen te laten zien.
  • Vraag aan het eind of je publiek vragen heeft en zo ja, beantwoord ze dan.

Slide 20 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 21 - Tekstslide

Startopdracht
Bekijk het fragment waarin een presentator van het programma Het Klokhuis vertelt over de Rotterdamse haven.

Vul drie dingen in die je opvallen aan de verbale en non-verbale communicatie van de spreker.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link


Vul drie dingen in die je opvallen aan de verbale en non-verbale communicatie van de spreker.

Slide 24 - Open vraag

Enthousiast spreken
Als je iets wilt verkopen of je wilt dat anderen meedoen aan iets wat je organiseert, dan moet je enthousiast spreken. 
Het doel is immers om iemand over te halen om iets van je te kopen of mee te doen met de actie.

Slide 25 - Tekstslide

Zo spreek je enthousiast 
• Straal uit dat je het product of de actie zelf echt fantastisch vindt; dan kom je overtuigend over.
• Spreek verstaanbaar en op een opgewekte toon.
• Kijk je publiek aan en glimlach veel.
• Gebruik wervende bijvoeglijke naamwoorden als geweldig, fantastisch, ongelofelijk, super.
• Gebruik een slogan (een slagzin) die past bij het product of de actie.

Slide 26 - Tekstslide

Iemand overhalen
• Bedenk vooraf argumenten waarom mensen juist dit product moeten kopen of lid moeten worden van deze vereniging: wat zijn de unieke eigenschappen van het product waarover je praat, waarom is deze sportclub zo leuk?
• Trek de aandacht van je luisteraars met woorden als Nergens goedkoper, Spaar ze allemaal, Drie halen, twee betalen, Doneer nu, zodat … of Doe ook mee!
• Laat het product zien.

Slide 27 - Tekstslide

Vul drie reclameslogans in die je uit je hoofd weet.

Slide 28 - Open vraag

Hoe kan het dat je deze slogans onthouden hebt?

Slide 29 - Woordweb

welke overeenkomsten er bestaan tussen de slogans die opgeschreven zijn.

Slide 30 - Woordweb

Vul de kenmerken van een goede slogan in.

Slide 31 - Open vraag

Werk voor deze les + huiswerk: 

Blz. 142143, opdracht 2 (in tweetallen, dus ook bij het huiswerk!) en 3 (in viertallen, dus het huiswerk ook!) 

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
25:00

Slide 32 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je hoe je enthousiast moet presenteren

Slide 33 - Tekstslide

Ik weet hoe ik enthousiast moet presenteren.

😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 35 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 36 - Open vraag