Fictie 1

Als een boek chronologisch is opgebouwd, dan zijn er ...
A
geen terugverwijzingen naar vorige gebeurtenissen.
B
geen vooruitwijzingen naar dingen die nog gaan gebeuren
C
geen flashbacks in het verhaal.
D
flashbacks in het verhaal.
1 / 13
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Als een boek chronologisch is opgebouwd, dan zijn er ...
A
geen terugverwijzingen naar vorige gebeurtenissen.
B
geen vooruitwijzingen naar dingen die nog gaan gebeuren
C
geen flashbacks in het verhaal.
D
flashbacks in het verhaal.

Slide 1 - Quizvraag

Waar denk je aan bij een open einde in een boek?

Slide 2 - Woordweb

Je krijgt zometeen steeds een aantal fragmenten te lezen. Daarna een vraag in welk vertelperspectief dit is geschreven.  

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

In welk vertelperspectief was het vorige fragment geschreven?
A
ik-perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
meervoudig perspectief

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

In welk vertelperspectief was het vorige fragment geschreven?
A
ik-perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
meervoudig perspectief

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

In welk vertelperspectief was het vorige fragment geschreven?
A
ik-perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
meervoudig perspectief

Slide 9 - Quizvraag

Hoe ziet een meervoudig perspectief eruit?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een round en een flat character

Slide 11 - Open vraag

Ik heb nog extra uitleg nodig over:
Vertelperspectief
Tijdperspectief / chronologie
Personages
Al deze begrippen
Geen van deze begrippen

Slide 12 - Poll

Opdracht: 
Lees de drie gedichten op blz. 220​

Schrijf een gedicht in dezelfde stijl ​en probeer sommige van deze elementen te verwerken:​
Alliteratie / assonantie / vergelijking / metafoor / personificatie / tegenstelling / paradox / herhaling


Probeer sommige van deze elementen te verwerken:​

Alliteratie / assonantie / vergelijking / metafoor / personificatie / tegenstelling / paradox / herhaling

Slide 13 - Tekstslide