§ 3 onderwerp

§ 3 onderwerp
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§ 3 onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

Donderdag 3 oktober
  • 10 minuten zelf lezen
  • uitleg §2 Grammatica: Onderwerp
  • nakijken PV 
  • opdrachten maken.
  • huiswerk voor volgende week  
  • afsluiting

timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

§ 3 onderwerp
– Tijdens zijn show amuseert de cabaretier het publiek met zelfgeschreven liedjes.
In deze zin is de cabaretier het onderwerp (ow). Vrijwel elke zin heeft een onderwerp. Vaak is het onderwerp van de zin een persoon die iets dóét. Het kan ook een dier of een ding zijn. Het onderwerp staat bijna altijd naast de persoonsvorm (hier: amuseert).

1

Slide 3 - Tekstslide

§ 3 onderwerp
Zo vind je het onderwerp
De wielrenners trainen wekelijks in groepsverband.
Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden.
de vraagproef
de getalsproef


Slide 4 - Tekstslide

§ 3 onderwerp
de vraagproef: 
1 Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
De wielrenners / trainen / wekelijks / in groepsverband.
2 Stel de vraag Wie (Wat) + persoonsvorm?
Wie trainen? Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
ow = De wielrenners


Slide 5 - Tekstslide

§ 3 onderwerp
de getalsproef: 
1 Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
2 Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud wordt meervoud of andersom.
De wielrenners / trainen / wekelijks / in groepsverband.
De wielrenner / traint / wekelijks / in groepsverband.
Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.
ow = De wielrenners

Slide 6 - Tekstslide

§ 3 onderwerp


Tip: het onderwerp begint bijna nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enzovoorts).

Slide 7 - Tekstslide

§ 1 PV en zinsdelen
Opdracht 1
1 Komen enkele brugklassers op een elektrische fiets naar school?
pv = komen
2 Zullen sommige inheemse dieren op den duur uitsterven?
pv = Zullen
3 Hoef je geen rekenmachine te gebruiken voor deze eenvoudige sommen?
pv = hoeft (in de vraagzin wordt de pv hoef)

Opdracht 2
1 Tot hun spijt verliezen de jongens de laatste wedstrijd van de competitie.
pv = verloren
2 Stella wilde met haar zus een citroentaart bakken voor hun oma.
pv = wil
3 Nam Dave de krantenwijk over van Mees, zijn vroegere buurjongen?
pv = Neemt

Opdracht 3
1 Een puzzel van duizend stukjes leggen jullie echt niet in een paar uur!
pv = leg
2 Deze tuinen met veel groen en weinig stenen zijn duurzaam.
pv = is
3 In het weekend wordt vaak een leuk uitje gepland. 
pv = worden

Slide 8 - Tekstslide

§ 1 PV en zinsdelen

Opdracht 2
1 Tot hun spijt verliezen de jongens de laatste wedstrijd van de competitie.
pv = verloren
2 Stella wilde met haar zus een citroentaart bakken voor hun oma.
pv = wil
3 Nam Dave de krantenwijk over van Mees, zijn vroegere buurjongen?
pv = Neemt



Slide 9 - Tekstslide

§ 1 PV en zinsdelen


Opdracht 3
1 Een puzzel van duizend stukjes leggen jullie echt niet in een paar uur!
pv = leg
2 Deze tuinen met veel groen en weinig stenen zijn duurzaam.
pv = is
3 In het weekend wordt vaak een leuk uitje gepland. 
pv = worden

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk 

Grammatica § 3 Onderwerp blz 208

Maken opdracht 1+3 + 4

Slide 11 - Tekstslide