Herhaling Leesvaardigheid 3V

Herhaling theorie leesvaardigheid
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling theorie leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdgedachte
  • De hoofdgedachte vertelt het belangrijkste dat over het onderwerp wordt gezegd, in één zin.
  • De hoofdgedachte weet je na het lezen van de hele tekst. 
  • Je vindt de hoofdgedachte in de inleiding of in het slot.
Onderwerp: Het WK in Qatar
Hoofdgedachte: Het WK had eigenlijk niet aan een heet land als Qatar moeten worden toegewezen.

Slide 2 - Tekstslide

ONDERWERP

Welke uitspraken zijn waar?

Het onderwerp van een tekst...
A
...vind je in de inleiding.
B
...vind je net na de inleiding
C
...is een hele zin.
D
...is kort en algemeen

Slide 3 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin staat altijd voor hem klaar: ze is dus erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 4 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een redengevend verband aan?
A
Dat houdt in
B
In vergelijking met
C
Want
D
Het gevolg is dus

Slide 5 - Quizvraag

"Verwijder eerst het stickertje, druk daarna op de startknop."
Wat zijn de signaalwoorden voor de volgorde van tijd?
A
druk, eerst
B
startknop, daarna
C
verwijder, eerst
D
eerst, daarna

Slide 6 - Quizvraag

Welk verband?
Het wordt steeds droger in de zomer. Daardoor is de aardappeloogst een stuk lager
A
Concluderend
B
Oorzakelijk
C
Vergelijkend
D
Redengevend

Slide 7 - Quizvraag

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 8 - Quizvraag

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?

Slide 10 - Open vraag

Waar kan je ook alweer de hoofdgedachte vinden in een tekst?
A
inleiding
B
slot
C
middenstuk
D
inleiding en/of slot

Slide 11 - Quizvraag

Wat moet je vooral niet doen als je een onderwerp moet formuleren?

Slide 12 - Open vraag

Overzicht  tekstdoelen:
informeren                     -          uiteenzetten
beschouwing                -          opiniëren/aan het denken zetten
overtuigen                      -          overtuigen
activerende tekst        -          de lezer activeren (het gaat er niet                                                               om of de schrijver activistisch is,                                                                   maar of hij de lezer tot actie aanzet!)
amuseren                        -          de lezer vermaken

Slide 13 - Tekstslide

Welke tekststructuur past niet bij het betoog?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verschijnsel-verklaringsstructuur
D
verschijnsel-besprekingsstructuur

Slide 14 - Quizvraag

Welke tekststructuur past niet bij de beschouwing?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verschijnsel-verklaringsstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 15 - Quizvraag

Welke tekststructuur past niet bij de uiteenzetting?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
voor- en nadelenstructuur
C
vraag-antwoordstructuur
D
verschijnsel-verklaringsstructuur

Slide 16 - Quizvraag

Een tekst is gebaseerd op de argumentatiestructuur. Wat staat er in de inleiding?

Slide 17 - Open vraag

Een tekst is gebaseerd op de vraag/antwoordstructuur. Wat staat er in het middenstuk?

Slide 18 - Open vraag

Een tekst is gebaseerd op de probleem/oplossingstructuur. Wat staat er in het slot?

Slide 19 - Open vraag