In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Grammatica woordsoorten
zelfstandig naamwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
lidwoorden
voorzetsels
Slide 1 - Tekstslide
STOFFELIJK
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Geeft aan van welk materiaal iets gemaakt is - het gouden horloge
- een papieren tas
de zijden bloemen
- de houten tafel
Slide 2 - Tekstslide
STOFFELIJK
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
- Schrijf je meestal met 'en' op het eind
(goudenpapierenzijden,houten)
maar niet bij moderne materialen
(de plastic tas, het nylon visdraad)
Slide 3 - Tekstslide
Een voorzetsel kan
- een plaats aangeven (op, onder, boven)
- een tijd aangeven (na, tijdens, in de pauze)
- een reden of oorzaak aangeven (door, vanwege)
Voorzetsels
Slide 4 - Tekstslide
in, onder, voor, aan, van, boven, onder, op, uit, naast
Tijdens, gedurende, in, na, bij...
Slide 5 - Tekstslide
Vaste voorzetsels
Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen door een ander voorzetsel. Het voorzetsel heeft dan geen letterlijke betekenis. Dit noemen we een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
– houden van: Tanja houdt van zwemmen.
– besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.
- wachten op: Karin wacht op de bus.
Slide 6 - Tekstslide
Quiz
Slide 7 - Tekstslide
Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 8 - Quizvraag
Kies het juiste voorzetsel 'Denken _____'?
A
om
B
aan
C
met
D
op
Slide 9 - Quizvraag
Kies het juiste voorzetsel 'Kritiek hebben _____'?
A
met
B
voor
C
om
D
op
Slide 10 - Quizvraag
Kies het juiste voorzetsel 'Verlangen _____'?
A
naar
B
om
C
op
D
aan
Slide 11 - Quizvraag
Kies het juiste voorzetsel 'Opzien _____'?
A
naar
B
op
C
aan
D
tegen
Slide 12 - Quizvraag
Kies het juiste voorzetsel 'Hopen _____'?
A
om
B
aan
C
met
D
op
Slide 13 - Quizvraag
Kies het juiste voorzetsel 'Rekenen _____'?
A
over
B
om
C
op
D
naar
Slide 14 - Quizvraag
Kies het juiste voorzetsel 'Grenzen _____'?
A
naar
B
op
C
aan
D
tegen
Slide 15 - Quizvraag
Kies het juiste voorzetsel 'Zich verbazen _____'?
A
over
B
om
C
op
D
naar
Slide 16 - Quizvraag
Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin? Voordat de toets begint, moet je je tas in je kluisje leggen.
Slide 17 - Open vraag
Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin? Het grote lokaal was heel koud.