Cursus Spelling §1 Herhaling klas 2

Cursus Spelling: §1 Herhaling klas 2
Vandaag
- leerdoelen
- herhalen regels klas 2
- zelfstandig werken aan Cursus Spelling §1 Herhaling leerjaar 2 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Cursus Spelling: §1 Herhaling klas 2
Vandaag
- leerdoelen
- herhalen regels klas 2
- zelfstandig werken aan Cursus Spelling §1 Herhaling leerjaar 2 

Slide 1 - Tekstslide

Jouw doelen:
Je herhaalt de spellingregels die je in klas 2 hebt geleerd over:
-hoofdlettergebruik;
- interpunctie;
- samenstellingen: koppelteken / weglatingsstreepje / tussen -n / tussen -e

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer moet je een hoofdletter schrijven? Noteer zoveel mogelijk regels die je nog kent.

Slide 3 - Open vraag

Hoofdletters schrijf je bij...
  • Aan het begin van de zin (behalve bij losse letters: 's Middags)
  • Eigennamen (persoonsnamen, aardrijkskundige namen, zaaknamen, merknamen etc.) Vb. Jeroen, Parijs, Levi's, Volkswagen, de Efteling, eetcafé De Bok.
  • Titels van boeken, spellen films etc. 
  • Namen van talen en dialecten: Nederlands, Duits, Frans, Engels, Brabants, Limburgs
  • Afleidingen van aardrijkskundige namen: Zuid-Hollandse dorpen, Venray-Noord
  • Namen van volken en afleidingen daarvan: Amerikanen, Friezen, Joden, Hongaren. Maar let op! De aanduiding van een ras of geloofsovertuiging niet: moslim, islam, christelijk
  • Namen van feestdagen:  Pasen, Carnaval, Kerst. Maar let op! Afleidingen hiervan niet: paasfeest, carnavalsoptocht, kerstkaart.
  • Historische gebeurtenissen: Tweede Wereldoorlog, Hongerswinter. Maar let op! Historische periodes niet: ijstijd, middeleeuwen, romantiek

Slide 4 - Tekstslide

Interpunctie

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een komma?

Slide 6 - Open vraag

Basisregel van de komma:
Plaats een komma als er bij het voorlezen (hardop of ‘in je hoofd’) een duidelijke pauze hoorbaar is. 

Slide 7 - Tekstslide

Komma
In de volgende gevallen is een komma vrijwel altijd op z’n plaats:
  • Tussen de delen van een opsomming: ‘Zij schrijft artikelen, essays, romans, verhalen en columns.’
  • Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden: ‘Oma had een mooie, oude, donkere linnenkast.' 
  • Voor en na een bijstelling: ‘Ollongren, de minister van Defensie, deed een nieuw voorstel.’
  • Voor en/of na een aanspreking: ‘Sanne, heb je het naar je zin hier?’, ‘Lukt dat deze week nog, Ronald?’, ‘Luister, jongen, zo werkt dat niet.’
  • Tussen twee persoonsvormen een komma te zetten: 'Wat zij gepresteerd heeft, is heel opmerkelijk.'
  • Voor signaalwoorden, behalve het woordje 'en' en 'of' .

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

Slide 9 - Open vraag

De regel van de dubbele punt:
De dubbele punt gebruik je om iets aan te kondigen. Dit kan zijn een uitleg, reden of verklaring.

In principe krijgt het woord na de dubbele punt een kleine letter, omdat de zin nog niet afgelopen is. Vb. Het was overduidelijk: dit kabinet wilde de rit per se uitzitten.
Je schrijft alleen een hoofdletter na een dubbele punt als er een nieuwe zin volgt, bijvoorbeeld bij de directe rede. Vb. Hij zei: 'We hebben zo wiskunde.'

Slide 10 - Tekstslide

De regels van de aanhalingstekens 
- citaten: 'Je wil het wel zijn, maar je wil het niet worden' - Ray Klaassens (Kamp van Koningsbrugge).
- de directe rede: Hij zei: 'Goedemorgen!' 
- Als het woord zelf bedoeld wordt, niet de betekenis. Vb. Hoe schrijf je 'concurrentie'?
- Als een woord op een bijzondere manier uitgesproken moet worden (bijvoorbeeld spottend). Vb. "Jullie zijn 'hard' bezig", zei de Juf toen ze de kinderen slapend aantrof.

Slide 11 - Tekstslide

Herschrijf met hoofdletters en interpunctie:

morgen wordt het koud zei jeroen

Slide 12 - Open vraag

En nu deze zin:
jeroen zei morgen wordt het koud

Slide 13 - Open vraag

En nu deze:
morgen zei jeroen wordt het koud

Slide 14 - Open vraag

Samenstellingen
Basisregel: als je een twee woorden aan elkaar plakt, ontstaat er een nieuwe betekeniseenheid, dus ook een nieuw woord. We noemen die woorden samenstellingen.


Stoel + poot = stoelpoot

Slide 15 - Tekstslide

Basisregel samenstellingen
Schrijf samenstellingen aan elkaar. Soms is dat gemakkelijk, zoals bij stoelpoot, maar soms moet je nadenken over: 
- de tussenletter (e)n/s
- een koppelteken
- een weglatingsstreepje

Slide 16 - Tekstslide

Bekijk de volgende samenstellingen met een koppelteken. Welke is NIET goed geschreven?
A
politie-onderzoek
B
rij-instructeur
C
radio-uitzending
D
gala-avond

Slide 17 - Quizvraag

Het koppelteken schrijf je...
  • In samenstellingen waar een klank verkeerd uitgesproken kan worden: radio-uitzending. Zonder het koppelteken vormen de o en de u een ou en krijg je een verkeerde uitspraak.
  • Tussen gelijkwaardige delen: zwart-wit, chef-kok, minister-president.
  • Achter de voorvoegsels: niet, oud, ex, non, adjunct, interim en Sint: ex-vriendin, oud-voetballer, Sint-Nicolaas, 
  • Bij samenstellingen met symbolen, letters, cijfers of afkortingen: $-teken, 40+-kaas, 50-jarig, tv-scherm, hbo-studie, vwo-klas (maar let op: havoklas).
  • Na hoofdletterwoorden: NAVO-bijeenkomst, NASA-project
  • Tussen de delen van woorden die anders niet meer uit te spreken zijn (vaste woordcombinaties): huis-, tuin- en keukengebruik, groente-, fruit- en tuinafval, peper-en-zoutstel.
  • Bij aardrijkskundige namen: Zuid-Holland.

Slide 18 - Tekstslide

Bekijk de volgende samenstellingen met tussenletters. Welk woord is NIET goed geschreven?
A
boekenplank
B
horlogemaker
C
gedachtengang
D
Maneschijn

Slide 19 - Quizvraag

Je schrijft een tussen-n als...
Het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud kent op -n.       (basisregel)
Bv. hond + hok = hondenhok
In de volgende gevallen schrijf je alleen een tussen -e:
- woorden die meerdere meervoudsvormen kennen: horlogemaker.
- woorden die alleen een meervoud kennen dat eindigt op een -s.
- woorden waar er voor ons maar één van is: maan: maneschijn. 
- woorden die GEEN zelfstandig naamwoord zijn: beresterk, elleboog, drinkebroer.

Slide 20 - Tekstslide

Tot slot:
1. Wanneer schrijf je de tussen-s?
2. Schrijf je: stationstraat of stationsstraat?

Slide 21 - Open vraag

Aan de slag!
Maak van Cursus 7 Spelling
 §1 Herhaling van jaar 2 (online)

= HW voor woensdag

Slide 22 - Tekstslide