Formuleren opfrissen

Formuleren 
opfrissen en herhalen
toets ma 1-11
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formuleren 
opfrissen en herhalen
toets ma 1-11

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbereiden op de toets



  • Op Niveau : alle theorieparagrafen blok 4 Op Niveau Formuleren (par. 138-159) alle gemaakte opdrachten
  • antwoorden blok 4 staan op Magister
  • PPT's met uitleg staan in Classroom

    Slide 2 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Vandaag
    We nemen een deel van de formuleerfouten nog eens door 

    Slide 3 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    hen/hun?
    Hen: lijdend voorwerp of NA een voorzetsel
    Hun: meewerkend voorwerp ZONDER voorzetsel ervoor

    Slide 4 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Kies het juiste verwijswoord.
    Omdat de agenten eisten dat ik mij zou legitimeren, toonde ik . . . mijn rijbewijs
    A
    hun
    B
    hen

    Slide 5 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    ...toonde ik hun mijn paspoort

    (=meewerkend voorwerp en er staat geen voorzetsel voor)
    Ook goed zou zijn:
    toonde ik aan hen mijn paspoort

    Slide 6 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Mijn zussen zijn heel grappig, maar ik zou nooit drie weken met . . . op vakantie gaan.
    A
    hun
    B
    hen

    Slide 7 - Quizvraag

    Met hen. Er staat een voorzetsel voor.
    Ze zullen ook nu doen waar ze zin in hebben.

    Slide 8 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Aboutaleb is een burgemeester . . . de juiste toon weet te treffen wanneer hij relschoppers aanspreekt.
    A
    die
    B
    dat

    Slide 9 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Het team . . . ingreep bij de rellen wist precies hoe dat moest.
    A
    die
    B
    dat
    C
    wat

    Slide 10 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Pas op voor de die-ziekte! Gebruik DAT bij onzijdige woorden
    Verwijst het naar een de-woord of het-woord?

    De man die boos is, de vrouw die boos is
    Het meisje dat, het huis dat, het mannetje dat

    Slide 11 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Het beste . . . je kunt doen is goed opletten.
    A
    wat
    B
    dat

    Slide 12 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Het boek . . . ik las, vond ik erg goed.
    A
    wat
    B
    dat
    C
    die

    Slide 13 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    dat of wat?
    Wat verwijst naar:
    • overtreffende trap (het beste, het laatste, het stomste wat me is overkomen)
    • onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige wat ik wens)
    • een hele zin of een deel van een zin (Alle leerlingen zijn thuis en hebben nu online les, wat ze niet altijd leuk vinden)


    Slide 14 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Mannelijk of vrouwelijk?

    het-woorden zijn onzijdig. Verwijs met het en zijn.  Kijk eens naar het huis en zijn ramen. Ik vind het mooi.

    Let op: namen van landen, provincies, steden en clubs zijn ook het-woorden. Dus: Amsterdam en zijn grachten. Ajax en zijn beker.

    Slide 15 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    De-woorden kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn.
    Mannelijke de-woorden. Verwijs met hij, hem  en zijn. De wagen met zijn nieuwe motor rijdt snel. Hij haalt iedereen in.

    Vrouwelijke de-woorden. Verwijs met zij, haar en haar. De tante met haar grijze knot is jarig. Ik feliciteer haar.

    Slide 16 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    M/V: hoe weet je of een de-woord vrouwelijk is?

    • Duidelijk: vrouwelijke personen (de secretaresse) of dieren (de reu, de merrie) 
    • Uitgangen: geven aan het vrouwelijk is (-heid, -nis, -ing, -theek) Bestudeer lijstje blz. 173 Op Niveau
    • Ezelsbruggetje: als je ertegenaan kunt trappen > mannelijk

    Slide 17 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    De ondernemingsraad en . . . advies
    A
    zijn
    B
    haar

    Slide 18 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    De gemeente Velzen heeft . . . besluit genomen
    A
    zijn
    B
    haar

    Slide 19 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Ik hou van de natuur en . . . rust
    A
    zijn
    B
    haar

    Slide 20 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    aan wie of waaraan? op wie of waarop?
    Personen: voorzetsel + wie (die jongen met wie ik verkering heb) 
    Zaken/dingen: waar + voorzetsel (de auto waarin we reden)

    Slide 21 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Dat storende gedrag van Jannes, . . . steeds meer mensen zich ergeren, moet stoppen.
    A
    waaraan
    B
    aan wie

    Slide 22 - Quizvraag

    Verwijst niet naar Jannes maar naar het gedrag! Dus waaraan.
    Zinsbouwfouten 

    Slide 23 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Slide 24 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    De vertrouwenspersoon heb ik alles verteld, maar heb ik niet kunnen overtuigen van de ernst van de situatie.
    A
    incongruentie
    B
    foutieve beknopte bijzin
    C
    foutieve samentrekking
    D
    losstaand zinsdeel

    Slide 25 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Foutieve samentrekking
    • verschil in betekenis
    • verschil in vorm
    • verschil in grammaticale functie (volgende dia)
    • verschil in plaats ten opzichte van de persoonsvorm

    Slide 26 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    De vertrouwenspersoon heb ik alles verteld, maar heb ik niet kunnen overtuigen van . . . 
    De vertrouwenspersoon:
    meewerkend voorwerp  - lijdend voorwerp

    Grammaticale functie verschilt: dus dit is een foutieve samentrekking

    Slide 27 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Bijna 90 procent van de relschoppers in Rotterdam zijn inmiddels opgepakt.
    A
    incongruentie
    B
    onjuiste inversie
    C
    geen symmetrie

    Slide 28 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Slide 29 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Slide 30 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Incongruentie
    Als het onderwerp enkelvoudig is moet de persoonsvorm dat ook zijn. Kijk hierbij naar de KERN!
    Negentig procent van de relschoppers is   
    Een op tien leerlingen is besmet.

    Let op:    Media, softdrugs zijn meervoudige begrippen.

    Slide 31 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies


    Schreeuwend van de pijn, werd haar enkel steeds dikker.




    A
    onjuiste inversie
    B
    onjuiste beknopte bijzin
    C
    foutieve samentrekking

    Slide 32 - Quizvraag

    Niet de enkel schreeuwt het uit, maar het meisje/de vrouw
    Ik denk dat als je goed hebt opgelet, je deze fout wel herkent.
    A
    Onjuiste inversie
    B
    dat/als constructie
    C
    incongruentie
    D
    zinnen ten onrechte samenvoegen

    Slide 33 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Verbeter dat/als constructies met de sleepmethode

    Ik denk dat als je goed hebt opgelet in december, je deze fout  wel herkend.    

    Verbeter de zin door de bijzin van voorwaarde, ofwel het zinsdeel dat begint met 'als' naar achter te slepen.
    Ik denk dat je deze fout wel herkent als je . . .

    Slide 34 - Tekstslide

    Let op 'dat als' midden in een zin. Fout! Verbeter door stukje vanaf als ( de voorwaarde) naar achter te slepen.
    Let op!
    Ook dit zijn dat/als- constructies:

    omdat als, omdat wanneer, omdat indien,

    Slide 35 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Ik kan me voorstellen dat Hugo de Jonge de moed soms in zijn schoenen laat zakken.
    A
    tautologie
    B
    pleonasme
    C
    contaminatie

    Slide 36 - Quizvraag

    De moed laten zakken
    of de moed zonk hem in de schoenen.