ON blok 1 eindopdracht formatief

ON blok 1 eindopdracht formatief
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

ON blok 1 eindopdracht formatief

Slide 1 - Tekstslide

1. Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 2 - Open vraag

2. In regel 4-8 wordt een onderzoeksresultaat aangehaald. Hoe wordt dit in de rest van de alinea onderbouwd?
A
Met meerdere argumenten
B
Met een aantal controleerbare feiten
C
Met enkele voorbeelden
D
Met enkele gevolgen

Slide 3 - Quizvraag

3. Formuleer op basis van alinea 2 de centrale vraag die de auteur probeert te beantwoorden.

Slide 4 - Open vraag

4. Formuleer een kopje dat goed past boven alinea 2.

Slide 5 - Open vraag

5. Boven welke alinea past het kopje 'Goed omgaan met informatiestromen'?

Slide 6 - Open vraag

6. Citeer de kernzin van alinea 3.

Slide 7 - Open vraag

7a. Wat is het belangrijkste schrijfdoel van deze tekst?
A
instrueren
B
overtuigen
C
uiteenzetten
D
activeren

Slide 8 - Quizvraag

7b. Motiveer het door jou gekozen schrijfdoel.

Slide 9 - Open vraag

8. Wanneer is multitasken volgens tekstfragment 1 goed mogelijk? Noem twee algemeen geformuleerde punten. Geef geen voorbeelden.

Slide 10 - Open vraag

9. Wanneer is multitasken volgens tekstfragment 1 niet goed mogelijk? Noem een algemeen geformuleerd punt.

Slide 11 - Open vraag

10. 'Ja, wel: lopen en intussen je hand naar je hoofd brengen om te krabben, of lezen en intussen gaan verzitten...' (regel 3-4). In de geciteerde voorbeelden kan multitasken volgens Marjoleine Vos wel. Leg uit en gebruik hiervoor tekstfragment 1.

Slide 12 - Open vraag

11. Wat is het belangrijkste schrijfdoel van tekstfragment 2?

Slide 13 - Open vraag

12. Formuleer de hoofdgedachte van tekstfragment 2 in een goed geformuleerde zin van maximaal 25 woorden. Geef zowel het standpunt van de schrijfster als het belangrijkste argument daarbij.

Slide 14 - Open vraag

13a. Wat is het belangrijkste schrijfdoel van tekstfragment 3?
13b. Motiveer je keuze.

Slide 15 - Open vraag

14a. Welke tip van tekstfragment 3 kun je in verband brengen met tekstfragment 1?
14b. Licht je antwoord toe.

Slide 16 - Open vraag

15. Voor welk publiek heeft de auteur van tekstfragment 3 zijn tekst vooral geschreven?

Slide 17 - Open vraag

16. Welke score denk je dat je zou halen? Kies uit:
5 of lager
5,5-6
6,5-7
hoger dan 7.

Slide 18 - Open vraag