(werkwoord)spelling hoofdstuk 3

hoofdletters
1 / 21
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

hoofdletters

Slide 1 - Woordweb

Wanneer een hoofdletter?
• Begin van een zin
• Bij (aardrijkskundige) namen
• Officiële feestdagen
• Historische gebeurtenissen
• Instellingen of bedrijven

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer geen hoofdletter?
• Dagen
• Maanden
• Seizoenen
• Windstreken

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 5 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 6 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 7 - Quizvraag

Het volgende woord is correct geschreven: zuid-amerika.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 8 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
friesland
B
Friesland

Slide 9 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 10 - Quizvraag

Dit woord schrijf je met een hoofdletter:
A
Winter
B
Mei
C
het IJ
D
Oost

Slide 11 - Quizvraag

Ik gebruik een hoofdletter....
A
naam van de maand
B
naam van een dorp
C
naam van het seizoen
D
naam van een windstreek

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 14 - Quizvraag


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 15 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

De man heeft zijn sleutels (verliezen).
A
verloren
B
verliest
C
verliezen

Slide 17 - Quizvraag

De buurman (verhuizen) zijn spullen vandaag zelf.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisdt
D
verhuisde

Slide 18 - Quizvraag

De buurman heeft zijn spullen (verhuizen).
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisdt
D
geverhuisd

Slide 19 - Quizvraag

Zij hebben de bomen in de tuin (planten).
A
beplant
B
gepland
C
geplandt
D
geplant

Slide 20 - Quizvraag

Zij (planten) de bomen gisteren in de tuin.
A
planten
B
plante
C
plantten
D
plantte

Slide 21 - Quizvraag