3.1 Organismen in hun omgeving

7.5 Eten en ademen bij dieren
Ga rustig zitten en pak je lesboek en schrift alvast voor je.
Welkom!
§3.1 Organismen in hun omgeving
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

7.5 Eten en ademen bij dieren
Ga rustig zitten en pak je lesboek en schrift alvast voor je.
Welkom!
§3.1 Organismen in hun omgeving

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Planning en leerdoelen
  • Uitleg §3.1 (deel 1)
  • Aan de slag!
  • Uitleg §3.1 (deel 2)
  • Aan de slag!
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt in een ecosysteem biotische en abiotische milieufactoren noemen en in eigen woorden uitleggen.
  • Je kunt in eigen woorden uitleggen op welke manier en waarom klimplanten, voorjaarsbloeiers, rozetvormende planten en waterplanten met drijvende bladeren zijn aangepast aan hun omgevingen.
  • Je kunt in eigen woorden uitleggen op welke manier en waarom warmbloedige dieren zijn aangepast aan een koude en warme omgeving.

Slide 3 - Tekstslide

Welke factoren hebben invloed op organismen?
Biotische factoren = invloeden (factoren) uit de levende natuur.
Abiotische factoren = invloeden (factoren) uit de levenloze natuur.

Alle biotische + abiotische factoren in een bepaald gebied
noem je samen een ecosysteem.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat?
Klaar?
Hoe?
Hulp?
Tijd?
individueel (alleen)

lezen: bladzijde 133 + 134
maken: opdracht 1 t/m 7 van 3.1

eerst zachtjes overleggen met degene die naast je zit
daarna mij om hulp vragen
15 minuten
Laat de gemaakte opdrachten door mij controleren.
Daarna mag je verder werken aan de opdrachten van 3.1
timer
15:00
Aan de slag!

Slide 6 - Tekstslide

Hoe zijn planten aangepast aan hun ecosysteem?
Aanpassing = een eigenschap van een organisme, waardoor hij goed kan overleven in zijn ecosysteem.





Slide 7 - Tekstslide

1. klimplanten - leven in donkere bossen
- heeft hechtworteltjes aan stengel, groeit tegen boom omhoog naar het licht

2. voorjaarsbloeiers - leven in donkere bossen
- groeien en bloeien voordat bomen bladeren krijgen

3. rozetvormende planten - leven in dichtbegroeide grasland
- platte bladeren op de grond (ruimte innemen boven en onder de grond)

4. waterplanten met drijvende bladeren - leven in het water
- luchtkanalen door de stengels heen

5. woestijnplanten - leven in warme gebieden
- weinig water verdampen uit bladeren (cactus geen bladeren, maar stekels)
- kleine bladeren met vette waslaag of haren op bladeren


Slide 8 - Tekstslide

  • Organismen verschillen per ecosysteem enorm. Hoe kan dat?
  •  Ze proberen hun kans van overleving te vergroten door zich aan te passen.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe zijn dieren aangepast aan kou of hitte?
Zoogdieren en vogels zijn warmbloedig



Isolatie = stilstaande lucht (tussen haren of veren)

Zoogdieren krijgen in de winter een dikkere vacht: een wintervacht
In de zomer hebben dieren een zomervacht


lichaamstemperatuur blijft constant op een bepaalde temperatuur.

Slide 10 - Tekstslide

Hoe zijn dieren aangepast aan kou of hitte?
Overleven in een koude omgeving                  
- Vogels         opgezette veren
- Zoogdieren          wintervacht, korte poten en kleine oren
- Zoogdieren in water         dikke speklaag

Overleven in een hete omgeving
- Zoogdieren           zomervacht, lange poten, grote oren

Schutkleur - aanpassing aan de omgeving

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Gebit van zoogdieren
Plooikiezen       vermalen van planten (planteneters)

Knipkiezen       vlees in stukken scheuren (vleeseters)

Hoektanden       prooi vasthouden (alleseters, vleeseters)

      

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Vogelsnavels
  
Haaksnavel       prooi aan stukken scheuren (roofvogels)

Zeefsnavel       plantjes en diertjes uit water zeven (watervogels)

Pincetsnavel       insecten lospeuteren uit bomen (weide- en tuinvogels)

Kegelsnavel       zaden kraken (tuinvogels)

Slide 15 - Tekstslide

Vogelpoten
Grijppoten       klauwen met scherpe nagels (roofvogels)

Zwempoten       zwemvliezen tussen de tenen (watervogels)

Steltpoten       lange poten met lange tenen (weidevogels)
                             - makkelijker door ondiep water of hoog gras lopen

Klimpoten       tenen naar voren en achter (tuinvogels)
                             - op en neer lopen langs boomstammen

Slide 16 - Tekstslide

De poten zijn aangepast aan hun voedsel
de poot van een vogel is aangepast op waar je de vogel vind. zo hebben vogels die veel zwemmen zwemvliezen.
grijppoten        grijppoten                 looppoten             zwempoten          steltpoten
klimpoten

Slide 17 - Tekstslide

Wat?
Klaar?
Hoe?
Hulp?
Tijd?
individueel (alleen)

lezen: bladzijde 137 + 139
maken: opdracht 8 t/m 25 van 3.1

eerst zachtjes overleggen met degene die naast je zit
daarna mij om hulp vragen
15 minuten
Laat de gemaakte opdrachten door mij controleren.
Daarna mag je verder werken aan de opdrachten van 3.1
timer
15:00
Aan de slag!

Slide 18 - Tekstslide

Afsluiten
  • Pak je Plenda
      - dinsdag 6 februari
      - 2e lesuur BIO
      - m: 1 t/m 25 van 3.1

  • Volgende les
      - Uitleg 3.1 (deel 2)

  • Vragen?

  • Opruimen

Slide 19 - Tekstslide