Tv1a en hv1b: persoonsvorm verleden tijd: sterke werkwoorden

Persoonsvorm verleden tijd: sterke werkwoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm verleden tijd: sterke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat was ook alweer het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?

Slide 2 - Open vraag

Ezelsbruggetje: 
Sterke werkwoorden zijn sterk genoeg om zichzelf te veranderen van klank!

Slide 3 - Tekstslide

Vul alle sterke werkwoorden in die je je kan bedenken!

Slide 4 - Woordweb

Stukje uitleg! 
- Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk: 
rijden → reed, reden; bewegen → bewoog, bewogen.

Slide 5 - Tekstslide

Luister naar het meervoud om erachter te komen of de persoonsvorm in het enkelvoud op een d of een t eindigt:
– bieden → (ik) bood (want: wij/jullie/zij boden)
– fluiten → (hij) floot (want: wij/jullie/zij floten)
Let op: een persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud eindigt nooit op dt.

Slide 6 - Tekstslide

Gebruik alleen twee dezelfde klinkers of medeklinkers achter elkaar als dat voor de uitspraak nodig is:
– schrikken → schrokken, maar: zitten → zaten

Slide 7 - Tekstslide

Toen de sloot ........ (bevriezen),
.........(worden)
het rustiger op de ijsbaan in de stad.
A
bevriesde, werd
B
bevroor, werdt
C
bevroor, werd
D
bevriesde,

Slide 8 - Quizvraag

Het buurmeisje ......... (schrikken), omdat de buurman zijn hond ......... (uitschelden).
A
schrok, uitschold
B
schrok, uitscholden
C
schrikte, uitschold
D
schrok, uitscheldde

Slide 9 - Quizvraag

......... (Genieten)
jullie gisteren ook zo van de theatervoorstelling?
A
Genietten
B
Genoten

Slide 10 - Quizvraag

Na een dag ........ (bederven)
het fruit al en ........ (brengen)
Jiska het terug naar de winkel.
A
bederfde, bracht
B
bedorven, bracht
C
bedierf, bracht
D
bederfde, brachten

Slide 11 - Quizvraag

(verleden tijd) Het slechte weer ....... (dwingen)
Gijs zijn fietsvakantie voortijdig te beëindigen.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Tel het aantal persoonsvormen in het volgende verhaaltje:

Slide 14 - Tekstslide

Hoeveel persoonsvormen telde je?

Slide 15 - Woordweb

Zet de werkwoorden in de verleden tijd meervoud:

bedenken - blazen - glinsteren - prijzen - slijpen - stelen - stuiven - verwijzen - vlechten

Slide 16 - Open vraag

(verleden tijd) De legendarische voetballer .......
(geven) commentaar op de wedstrijd van het Nederlands elftal; zijn woorden .......
(klinken) logisch.
A
geefden, klonken
B
gaven, klonk
C
gaven, klonken
D
gaf, klonken

Slide 17 - Quizvraag

In Afrika

Wij ...... (weten) iets unieks te filmen: een luipaard die een leeuw .....
(opvreten).
A
wisten, opvreetten
B
wisten, opvrat
C
wistten, opvreten
D
wist, opvraten

Slide 18 - Quizvraag

Heb je nog vragen over de stof?

Slide 19 - Woordweb

Genoeg serieuze vragen...
Tijd voor raadsels! 

Slide 20 - Tekstslide

Hoe heet de vrouw van Messi?

Slide 21 - Open vraag

Welke schoen heeft geen zool?

Slide 22 - Open vraag

Wat krijg je als je een olifant kruist met een mol?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een varken en een baby?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide