Cursus 3 - paragraaf 1 - fictie en non-fictie - blz. 60-66
Slide 4 - Tekstslide
Doel
Ik leer me inleven in een personage en ik leer uitleggen hoe een personage zich voelt.
Slide 5 - Tekstslide
Voorkennis
Je kunt verhalen grofweg verdelen in 2 groepen. Hoe noem je verhalen die verzonnen zijn door de schrijver?
Antwoord
Fictie
Slide 6 - Tekstslide
Voorkennis
Hoe noem je verhalen waarbij de schrijver informatie geeft, zijn mening vertelt of waarbij je uitleg krijgt hoe je iets moet doen (instrueren)?
Antwoord
Non-fictie
Slide 7 - Tekstslide
Voorkennis
Hoe noem je een verhaal met dingen die in het echt niet gebeurd kunnen zijn, zoals Harry Potter?
Antwoord
Fantasieverhaal
Slide 8 - Tekstslide
Voorkennis
Hoe noem je een verhaal met dingen die in het echt ook gebeurd zouden kunnen zijn?
Antwoord
Realistisch verhaal
Slide 9 - Tekstslide
Instructie
Alle personen die een rol spelen in een verhaal noem je personages.
De belangrijkste personage (over wie het hele verhaal gaat) noem je de hoofdpersoon.
Van de hoofdpersoon weet je vaak wat hij/zij denkt en voelt.
Slide 10 - Tekstslide
Instructie
Vaak hebben verhalen 1 hoofdpersoon, maar soms zijn er meerdere hoofdpersonen.
Andere personages noem je bijfiguren.
Slide 11 - Tekstslide
Instructie
In verhalen wordt vaak benoemd wat de personages meemaken. Daarnaast wordt ook beschreven wat zij voelen en denken en hierdoor begrijp je hun gedrag beter.
Dit noem je inleven.
Slide 12 - Tekstslide
Instructie
We kijken het instructiefilmpje
Slide 13 - Tekstslide
apps.noordhoff.nl
Slide 14 - Link
Instructie
Slide 15 - Tekstslide
Aan de slag
Ga aan de slag met opdracht 2 t/m 4 op bladzijde 67-71.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.