les 33 formuleren foutieve beknopte bijzin

Welkom 4H

Pak alvast je reader formuleren en je werkblad voor je. 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 4H

Pak alvast je reader formuleren en je werkblad voor je. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze les


- Nakijken
     over foutieve samentrekkingen opdracht A en B blz. 17 en het
     werkblad.
- Uitleg foutieve beknopte bijzin
- Oefenen foutieve beknopte bijzin
Luid zingend kwam de bus bij de Efteling aan!

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijke data:
  • Toets formuleren: 
                              - vrijdag 10 januari
  • Boekopdracht leesboek 2 (verslag in duo's)
                              - Deadline 17 januari

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken A foutieve samentrekkingen blz. 17
  • 1: betekenis  +  en ik houd meer van konijnen dan van…
  • 2: vorm (getal)  + en wordt ‘s nachts…
  • 3: betekenis  + en legde daarna de stof…
  • 4: rol  + en die koop ik regelmatig (eerst ow, dan lv)
  • 5: vorm (getal)  + en is een fietspad…
  • 6: betekenis + en ze komt daarom zelden…
  • 7: betekenis  + en is daarom…


Slide 4 - Tekstslide

Nakijken A foutieve samentrekkingen blz. 17

  • 8: rol  + en die vind ik best mooi… (eerst ow, dan lv)
  • 9: betekenis  + en hij is dan ook…
  • 10: betekenis  + en trok zich niets aan van…


Slide 5 - Tekstslide

opdracht B blz. 18, 19
  1. Wordt (getal/ vorm)
  2. en deze brengen wij... (rol, ow > lv)
  3. en dat is... (rol) (naamwoordelijk gezegde, ow)
  4. gaan studeren (getal . vorm)
  5. had hij haar beroofd (plaats, maar die hoef je niet te leren)

Slide 6 - Tekstslide

opdracht B blz. 18, 19
  1. Wordt (getal/ vorm)
  2. en deze brengen wij... (rol, ow > lv)
  3. en dat is... (rol) (naamwoordelijk gezegde, ow)
  4. gaan studeren (getal . vorm)
  5. had hij haar beroofd (plaats, maar die hoef je niet te leren)

Slide 7 - Tekstslide

werkblad nakijken

Slide 8 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin

Slide 9 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin

Luid zingend kwam de bus
 bij de Efteling aan!



                  

Slide 10 - Tekstslide

Foutive beknopte bijzin                                    Wat moet het wel zijn?

Luid zingend kwam de bus
 bij de Efteling aan!



                  

Slide 11 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin                                    Wat moet het wel zijn?

Luid zingend kwam de bus
 bij de Efteling aan!



                  
Terwijl de kinderen luid zongen, kwam de bus bij de Efteling aan.

Slide 12 - Tekstslide

De foutieve beknopte bijzin
Wat is eigenlijk een beknopte bijzin?
  • Een zin zonder onderwerp en persoonsvorm.

  • We aten een ijsje. + We reden naar Utrecht.




Slide 13 - Tekstslide

De foutieve beknopte bijzin
Wat is eigenlijk een beknopte bijzin?
  • Een zin zonder onderwerp en persoonsvorm.

  • We aten een ijsje. + We reden naar Utrecht.

    Na een ijsje te eten, reden we naar Utrecht.




Slide 14 - Tekstslide

De beknopte bijzin
Wat is eigenlijk een beknopte bijzin?
  • Een zin zonder onderwerp en persoonsvorm.

  • We aten een ijsje. + We reden naar Utrecht.

    Na een ijsje te eten, reden we naar Utrecht. Of
    Een ijsje etend, reden we naar Utrecht.
    Helemaal volgegeten, reden we naar Utrecht.



Slide 15 - Tekstslide

De beknopte bijzin
Wat is eigenlijk een beknopte bijzin?
  • Een zin zonder onderwerp en persoonsvorm.

  • We aten een ijsje. + We reden naar Utrecht.

    Na een ijsje te eten, reden we naar Utrecht. Of
    Een ijsje etend, reden we naar Utrecht.  
    Helemaal volgegeten, reden we naar Utrecht.



  1. te + hele ww
  2. onv. dw.
  3. volt. dw.

Slide 16 - Tekstslide

De foutieve beknopte bijzin
  • In een foutieve beknopte bijzin is het denkbeeldig onderwerp in de beknopte bijzin anders dan in de hoofdzin.







Slide 17 - Tekstslide

Formuleren H6
 
Foutieve beknopte bijzin

Luid zingend, kwam de bus
 bij de Efteling aan!



                  
Onderwerp

Slide 18 - Tekstslide

Formuleren H6
 
Foutieve beknopte bijzin

Luid zingend, kwam de bus
 bij de Efteling aan!



                  
Denkbeeldig onderwerp 
= niet 'de bus' 

Slide 19 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin
Nog een voorbeeld:






Slide 20 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin verbeteren
Oplossing: voeg weer een ow en pv toe!

  • Het vlees is goed gebraden
                    +
  • Hij eet het vlees
  • Het goed gebraden vlees eet hij op.
                    of
  • Goed gebraden, wordt het vlees door hem opgegeten.






Slide 21 - Tekstslide

Wat klopt er niet, hoe is het beter?
Cola drinkend verscheen de openingsscène van Star Wars op het beeld.


Na chocolade te hebben gegeten kwam de huiduitslag weer opzetten.


Na gedoucht te hebben bleek mijn handdoek doorweekt.

Slide 22 - Tekstslide

Wat klopt er niet, hoe is het beter?
Cola drinkend verscheen de openingsscène van Star Wars op het beeld.


Na chocolade te hebben gegeten kwam de huiduitslag weer opzetten.


Na gedoucht te hebben bleek mijn handdoek doorweekt.

  • Toen we cola dronken, verscheen de openingsscène van Star Wars op het beeld.

  • Nadat ik chocolade had gegeten, kwam de huiduitslag weer opzetten.

  • Nadat ik gedoucht had, bleek mijn handdoek doorweekt.


Slide 23 - Tekstslide

oefenen 
1. Maak opdracht A en B uit het boekje
 formuleren (blz. 19 en 20)

               

Het denkbeeldige onderwerp uit deel 1 moet hetzelfde zijn als het onderwerp in deel 2. Is dit niet zo? Dan foutief.
Verbeteren: voeg het onderwerp in deel 1 toe.

Slide 24 - Tekstslide

Nakijken Opdracht A
1. Als je hard traint en goed eet, moet de marathon voor jou te doen zijn.
2. Terwijl we nog slaperig waren na een korte nacht, maakte de koffie ons weer een beetje wakker.
3. Nadat we drie uur overlegd hadden, ging de staking niet door.
4. Toen we bij de bioscoop aankwamen, was de film al begonnen.
5. Als je wacht voor de kassa, duurt de tijd altijd langer dan normaal.


Slide 25 - Tekstslide

Nakijken Opdracht B
  1. onjuist (Jasper is het onderwerp in deel 1)
  2. juist
  3. onjuist (de spelers zijn het onderwerp in deel 1)
  4. juist
  5. onjuist (een persoon is het onderwerp van deel 1, niet de slang)
  6. juist 
  7. onjuist (de appeltaart is het onderwerp van deel 1)
  8. juist
  9. juist

Slide 26 - Tekstslide