Formuleren - Verwijswoorden (2) - Herhaling

Verwijswoorden
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je hebt geleerd hoe je de verwijswoorden me-mij-mijn en je-jou-jouw goed gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen meestal naar een woord dat al eerder genoemd is of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 3 - Tekstslide

Die of dat?
die > de - woorden
dat > het - woorden

Slide 4 - Tekstslide

De jongen ... op de brug stond.
A
die
B
dat

Slide 5 - Quizvraag

... meisje is erg groot.
A
Die
B
Dat

Slide 6 - Quizvraag

Door de sneeuw is ... stoep erg glad.
A
die
B
dat

Slide 7 - Quizvraag

Het broertje ... altijd vervelend is.
A
die
B
dat

Slide 8 - Quizvraag

Met wie of waarmee?
met wie > personen
waarmee > dieren en dingen

Slide 9 - Tekstslide

Mijn neef, ... ik gisteren geskypet heb, is vandaag jarig.
A
waarmee
B
met wie

Slide 10 - Quizvraag

De kat, ... ik woensdag naar de dierenarts ging, is gecastreerd
A
waarmee
B
met wie

Slide 11 - Quizvraag

De film, ... ik je laatst vertelde, staat nu ook op Netflix.
A
over wie
B
waarover

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag
Af maken Taalverzorging: verwijswoorden (2)
Hoofdstuk 4

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video