lezen H5 les 2:feit,mening,argument,conclusie

Feiten, meningen
en argumenten
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Feiten, meningen
en argumenten

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van de les:
  • Je weet wat een feit/mening/argument/conclusie is
  • Je kan een feit/mening/argument/conclusie herkennen
  • Je kunt bij elk een signaalwoord noemen

Belangrijk, omdat
  • Feiten en meningen kunnen herkennen in het dagelijks leven.
    > Weten wat ''echt'' is en wanneer een mening "verpakt" wordt als feit.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is volgens jou het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 3 - Woordweb

Uitleg
  • Feit = staat vast



  • Mening = persoonlijk, wat iemand ergens van vindt


  • Argument = uitleg waarom je iets vindt of waarom iets zo is

  • Conclusie = herhalen van mening/feiten en argumenten

Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden


Slide 5 - Tekstslide

6

Slide 6 - Video

00:22
Meer dan de helft van de Nederlanders is nog steeds fan
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 7 - Quizvraag

00:40
Ik denk het niet. Natuurlijk wel, doe eens normaal.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 8 - Quizvraag

08:32
Wat is de mening van dit meisje? En welk argument geeft zij hierbij?

Slide 9 - Open vraag

08:46
Welke mening heeft dit meisje? Welk argument geeft ze hierbij?

Slide 10 - Open vraag

09:27
Zo zijn in Griekenland en Italië vorige eeuw koningshuizen weggestemd met een referendum.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 11 - Quizvraag

09:50
Waar zou jij staan op die grafiek?
A
Monarchie
B
Republiek

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag! 
(huis)werk:  lezen H5 feiten, mening en argumenten
Wat? t/m opdracht 7. 
Tijd?   20 minuten
Hulp? Je gaat zelfstandig aan de slag. Bij vragen kom ik langs. 
Klaar? - Bezig met Nieuwsbegrip van deze week.
              - Lekker lezen
               - Ander (school) vak 
timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide

Wat weet je nu?
  • Feit: Is controleerbaar
  • Mening: Wat iemand vindt, niet controleerbaar
  • Argument: Onderbouwt een mening
  • Conclusie: Herhalen van feiten/meningen en argumenten
Signaalwoorden
  • Mening: Ik vind, hij/zij vindt, Ik ben van mening dat..
  • Argument: want, namelijk, omdat
  • Conclusie: dus, concluderend, dat betekent dat... 


Slide 14 - Tekstslide


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof

Slide 15 - Poll

Ik kan goed onderscheid maken tussen feiten en meningen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Huiswerk
Lezen H5 
maken t/m opdracht 7.
Extra oefenen met lezen
 = (af0) maken Nieuwsbegrip van deze week

Slide 17 - Tekstslide

Stelling: Je moet zelf kunnen bepalen wanneer je in het schooljaar op vakantie gaat
  • Denk na over je mening en noem hierbij minimaal 1 argument (1 minuut)
  • Deel jouw mening en argument met buur (1 minuut)
  • Rood (oneens)/groen (eens): Beargumenteer jouw mening
  • Kijktip: Welk argument geeft...? Stel een verdiepende vraag
timer
1:00

Slide 18 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een feit + een mening met argument

Slide 19 - Open vraag

Feiten
  • Uitspraak over iets wat waar is of niet
  • Een feit is controleerbaar

Voorbeeld
De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.
> Je kunt controleren of dit waar is. > Zoeken in de krant, op internet.

Slide 20 - Tekstslide

Meningen
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Een mening is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens zijn met een mening
  • Je herkent een mening aan signaalwoorden: 

    Voorbeeld 

     Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen
  • Ik vind dat..
  • Zij/hij vindt dat..
  • Ik ben van mening dat..

Slide 21 - Tekstslide

Argumenten
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening ondersteunt.
  • Je herkent een argument aan signaalwoorden:



    Voorbeeld

    Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zijn met geld omgaan (argument)
  • Want
  • Namelijk
  • Omdat
  1. Ik vind dit, omdat...
  2. Zij vindt dat, want...

Slide 22 - Tekstslide

Feit
Mening
Er zijn 22 soorten aasgieren
Het heeft al een week niet geregend
Hij komt altijd op de fiets
Dat was een spannende film
Ik vind de zomer veel leuker
Zij vindt friet het allerlekkerst

Slide 23 - Sleepvraag

Mensen kunnen door de oorlog in Oekraïne de hoge gasrekening amper betalen
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 24 - Quizvraag

Alle jongeren zijn lui
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 25 - Quizvraag

Dit weekend was het warmste weekend sinds de metingen.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 26 - Quizvraag

Omdat ik een goed cijfer wil halen, maak ik mijn huiswerk.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 27 - Quizvraag

Even oefenen 
Schrijf van de volgende zinnen, de argumenten op. 

  1. Ik vind geel een mooie kleur, want als ik die kleur zie word ik vrolijk. 
  2. Omdat hij een mooie stem heeft, vind ik de muziek van Frans Bauer leuk! 
  3. Zij vind het leuk om te sporten, want dan kan ze haar energie kwijt.


Slide 28 - Tekstslide

Even oefenen (antwoorden)
Schrijf van de volgende zinnen, de argumenten op. 

  1. Ik vind geel een mooie kleur, want als ik die kleur zie word ik vrolijk
  2. Omdat hij een mooie stem heeft, vind ik de muziek van Frans Bauer leuk! 
  3. Zij vind het leuk om te sporten, want dan kan ze haar energie kwijt.


Slide 29 - Tekstslide

5

Slide 30 - Video

00:00
Schrijf een zin op die begint met: 'Ik vind...'

Voorbeeld: Ik vind dat mobieltjes in school verboden moet worden.

Slide 31 - Open vraag

00:21
Noem 3 dingen om vast te stellen of iets een feit is

Slide 32 - Open vraag

00:34
Schrijf een zin op waarin een feit staat.

Slide 33 - Open vraag

00:55
Signaalwoorden voor een mening zijn
A
ik vind, naar mijn mening, dat is zo
B
volgens mij, naar mijn mening, ik denk
C
ik denk, dat is zo, uit het onderzoek blijkt
D
ik verwacht, ik vind, volgens mij

Slide 34 - Quizvraag

01:18
Noem 3 signaalwoorden bij een argument
A
daarom, vanwege, ook
B
maar, echter, toch
C
want, omdat, immers
D
want, en, dus

Slide 35 - Quizvraag

Feit
Mening
Er zijn 22 soorten aasgieren
Het heeft al een week niet geregend
Hij komt altijd op de fiets
Dat was een spannende film
Ik vind de zomer veel leuker
Zij vindt friet het allerlekkerst

Slide 36 - Sleepvraag

Even oefenen 
Schrijf van de volgende zinnen, de argumenten op. 

  1. Ik vind geel een mooie kleur, want als ik die kleur zie word ik vrolijk. 
  2. Omdat hij een mooie stem heeft, vind ik de muziek van Frans Bauer leuk! 
  3. Zij vind het leuk om te sporten, want dan kan ze haar energie kwijt.


Slide 37 - Tekstslide

Even oefenen (antwoorden)
Schrijf van de volgende zinnen, de argumenten op. 

  1. Ik vind geel een mooie kleur, want als ik die kleur zie word ik vrolijk
  2. Omdat hij een mooie stem heeft, vind ik de muziek van Frans Bauer leuk! 
  3. Zij vind het leuk om te sporten, want dan kan ze haar energie kwijt.


Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

H5 Mening, argument & conclusie
Welkom allemaal!


Slide 40 - Tekstslide

Planning deze les
Voorstellen
Wat weet je al?
Uitleg filmpje
Korte uitleg
Oefenen
Opdrachten 
Afsluiten

Slide 41 - Tekstslide

Check-in:
Hoe voel je je op dit moment?
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll