Voorbeeldzinnen:
- Gijs / wil / voor zijn verjaardag / al zijn vrienden / uitnodigen.
ow= Gijs wg= wil uitnodigen
- Voor zijn verjaardag / nodigt / Gijs / al zijn vrienden / uit.
ow= Gijs wg= nodigt uit (want het hele werkwoord is uitnodigen)
Let op: als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het wg.
- Mijn jonge broertjes / zitten / naar een film / te kijken.
ow= mijn jonge broertjes wg= zitten te kijken
- Op het grasveld / zijn / mijn klasgenoten / aan het voetballen.
ow= mijn klasgenoten wg= zijn aan het voetballen.