In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
- 1. monoloog
- 2. dialoog
- 3. groepsgesprek
monoloog: één persoon spreekt
1
dialoog: er praten 2 mensen met elkaar.
2
groepsgesprek: 3 of meer mensen praten met elkaar.
3
Slide 2 - Tekstslide
Sanne, Ahmet, Yacinta en Michiel praten over de vakantie.
Dit is een .......
A
monoloog
B
dialoog
C
groepsgesprek
Slide 3 - Quizvraag
Evi houdt een spreekbeurt over mode.
Dit is een .......
A
monoloog
B
dialoog
C
groepsgesprek
Slide 4 - Quizvraag
Emre interviewt de muziekleraar voor de schoolkrant.
Dit is een .......
A
monoloog
B
dialoog
C
groepsgesprek
Slide 5 - Quizvraag
Een schrijver komt bij ons op school vertellen over zichzelf en zijn nieuwste boek.
Dit is een .......
A
monoloog
B
dialoog
C
groepsgesprek
Slide 6 - Quizvraag
Iedere dag luister je naar veel gesprekken. Welke gesprekken heb jij vandaag al gehoord. Schrijf dat eens op.
WIE SPRAK MET WIE?
.
Slide 7 - Open vraag
- informeren
- uitleggen
- overhalen
- amuseren
- activeren/ aansporen-
- mening geven
Tekstdoelen
Slide 8 - Tekstslide
Wat wil de schrijver met het tekstdoel "overhalen"?
A
dat je zijn mening overneemt
B
dat je leert hoe je iets moet doen
C
dat je iets te weten komt
Slide 9 - Quizvraag
Wat wil de schrijver met het tekstdoel "uitleggen"?
A
dat je zijn mening overneemt
B
dat je leert hoe je iets moet doen
C
dat je iets te weten komt
Slide 10 - Quizvraag
Wat wil de schrijver met het tekstdoel "informeren"?
A
dat je zijn mening overneemt
B
dat je leert hoe je iets moet doen
C
dat je iets te weten komt
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Lees de tekst en maak opdracht 21 en 22
Pagina 65 van boek A
Tekstdoelen
Slide 14 - Tekstslide
Lees de tekst en maak opdracht 8
Opdracht 9: wat is je mening?
Pagina 57 van boek A
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Slide 17 - Video
Feit of mening
Een feit is iets wat waar is of wat niet waar is.
Een feit kun je controleren.
Een mening is wat iemand vindt van iets. Met een mening kun je het eens zijn of oneens.
Een mening kun je onderbouwen met argumenten.
Slide 18 - Tekstslide
Feit of mening
''Ik heb een hond en vindt dat ze de liefste hond is van de hele wereld.''
Wat is het feit?
Wat is de mening?
Slide 19 - Tekstslide
Hoe hoog of hoe laag je stem is, noem je toonhoogte.
toonhoogte
Slide 20 - Tekstslide
Hoe snel of langzaam je praat, noem je het tempo
Tempo
Slide 21 - Tekstslide
Door je intonatie of toon horen mensen hoe je je voelt. Je kunt je bijvoorbeeld vrolijk, angstig, ongeduldig, rustig, enthousiast, boos, geïrriteerd of verdrietig voelen.
Je emoties of gevoelens klinken door in je stem.
intonatie
Slide 22 - Tekstslide
punt -> je stem gaat iets op het einde iets omlaag.
komma -> voordat je verder praat, pauzeer je even.
uitroepteken -> je stem klinkt iets harder, je klinkt enthousiast of boos.
vraagteken -> je stem gaat iets omhoog
Leestekens in de intonatie
Slide 23 - Tekstslide
opdracht 12, 13 en 14.
probeer in 14 je mening goed te onderbouwen.
pagina 60
Slide 24 - Tekstslide
Ik weet wat het verschil is tussen een monoloog, dialoog en een groepsgesprek.
A
ja
B
nee
Slide 25 - Quizvraag
Ik weet wat informeren, uitleggen, overhalen, amuseren, activeren en een mening geven is.
A
ja
B
nee
Slide 26 - Quizvraag
Ik weet wat tempo, toonhoogte, intonatie en volume is.
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quizvraag
Ik weet wat een feit, een mening en een argument is.