Leestekens helpen bij het lezen van een tekst. Wanneer gebruik je leestekens?
Komma: geeft een rust in de zin aan.
voor of na een aanspreking: Maud, wil je mij de boter aangeven?
tussen de delen van een opsomming: Morgen ga ik fietsen, wandelen en zwemmen.
tussen twee persoonsvormen: Omdat de kraan al een tijdje lekt, heb ik de loodgieter gebeld.
tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn: Joppe gaat naar Frankrijk op vakantie, omdat hij van het weer houdt.
voor en achter een bijstelling: Pablo Picasso, de beroemde schilder overleed in 1973.
Slide 21 - Tekstslide
Lastige leestekens 2
Dubbele punt: kondigt iets aan.
een citaat (directe rede): De jongen vroeg: 'Waar is het zwembad?'
een gedachte: Toen Lara naar buiten keek, dacht ze: ik wacht wel tot de bui over is.
een opsomming: Alinda leest van alles: romans, thrillers en stripboeken.
een uitleg of toelichting: Helaas gaat de picknick morgen niet door: het wordt slecht weer.
Puntkomma:
tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: Sep heeft een bijbaantje in het zwembad; hij wil later badmeester worden.
de afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt.
De opdracht is als volgt:
- kies een boek;
- schrijf een samenvatting;
- presenteer de samenvatting.
Slide 22 - Tekstslide
Lastige leestekens 3
Aanhalingstekens:
bij citaten:
'Ik kan vanavond niet mee', zei Anton. 'Ik moet werken.' 'Als je meedoet met het toernooi,' vertelde Colin, 'moet je je wel opgeven.' 'Fiets jij mee?', vroeg Dieke aan Cas.
als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Het woord 'ijs' doet me aan de zomer denken.
als het woord op een speciale manier gebruikt wordt: De agent zei dat hij die 'lieve jongen' wel zou inrekenen.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is geen leesteken?
A
punt
B
vraagteken
C
hoofdletter
D
uitroepteken
Slide 24 - Quizvraag
Oefenen!
In de volgende slides krijg je zinnen te zien zonder hoofdletters, leestekens en aanhalingstekens. Neem de zinnen over en gebruik hoofdletters, leestekens en aanhalingstekens.
Slide 25 - Tekstslide
ha vincent zei ilonka wat gezellig dat je er weer bent
Slide 26 - Open vraag
bij de italiaan staat van alles op het menu pizza pasta en tiramisu
Slide 27 - Open vraag
Tot slot:
Wat weet je van werkwoordspelling?
Slide 28 - Tekstslide
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 29 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant
Slide 30 - Quizvraag
Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint
Slide 31 - Quizvraag
Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 32 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
Zij begeleiden de vrouw gisteren naar huis
B
Zij begeleidden de vrouw gisteren naar huis.
Slide 33 - Quizvraag
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?