Les 3 instructie Grammatica zinsdelen 23 april 2021

Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
 in.
Zet  een 
in de chat. Dan weet ik dat je er bent. 
Start geen nieuwe vergadering
Zet een 
in de chat als je een vraag hebt
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
 in.
Zet  een 
in de chat. Dan weet ik dat je er bent. 
Start geen nieuwe vergadering
Zet een 
in de chat als je een vraag hebt

Slide 1 - Tekstslide

P4: Taalverzorging
P4: Literatuur

Slide 2 - Tekstslide

Gisteren
  • Taalverzorging H1, Grammatica zinsdelen
    (pv, ow, wg, lv, mv, bwb); opdracht 4 besproken

  • Taalverzorging H2, Formuleren/spelling: uitleg samengestelde zin

Slide 3 - Tekstslide

P4: Taalverzorging
Taalverzorging H1, Zinsdelen, vanaf blz. 30, opdracht 1 t/m 5
Taalverzorging H2, Samengestelde zinnen, vanaf blz. 58, opdracht 1 t/m 3
Taalverzorging H2, Samengestelde zinnen, vanaf blz. 60, opdracht 1 t/m 3 + 5 

Taalverzorging H3, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord,  vanaf blz. 88, opdracht 1, 2 & 4 
Taalverzorging H4, verwijswoorden, vanaf blz. 114, opdracht 1 t/m 3



Slide 4 - Tekstslide

'Flevoland bestond vroeger niet, want het IJsselmeer was nog niet drooggelegd.'
Noteer de persoonsvormen en de onderwerpen.

Slide 5 - Open vraag

'Rembrandt ging in de leer bij een meester-schilder, omdat hij goed kon tekenen.'
Noteer de persoonsvormen en de onderwerpen.

Slide 6 - Open vraag

'Voordat de tandenborstel werd uitgevonden, poetsten mensen hun tanden met zand, zout of gemalen krijt.'
Noteer de persoonsvormen en de onderwerpen.

Slide 7 - Open vraag

'In 1973 is de eerste mobiele telefoon geproduceerd en dit apparaat had het formaat van een baksteen.'
Noteer de persoonsvormen en de onderwerpen.

Slide 8 - Open vraag

Maak de zin correct af:
'Dinosauriërs zijn uitgestorven, doordat....'
A
een meteoriet op de aarde viel.
B
een meteoriet viel op de aarde.

Slide 9 - Quizvraag

Maak de zin correct af:
'Vincent van Gogh is nu beroemd, maar....'
A
hij was tijdens zijn leven niet zo succesvol.
B
was hij tijdens zijn leven niet zo succesvol.

Slide 10 - Quizvraag

Maak de zin correct af:
'Opa praat graag over vroeger, want....'
A
was alles toen beter.
B
alles was toen beter.

Slide 11 - Quizvraag

Maak de zin correct af:
'Isra woonde in Syrië, totdat....'
A
zij is als zesjarige naar Nederland gevlucht.
B
zij als zesjarige naar Nederland is gevlucht.

Slide 12 - Quizvraag

Maak een samengestelde zin met onderstaande woorden en woordgroepen. Bedenk er zelf woorden bij om de zin kloppend te maken.

vorig jaar - vliegtuig - vakantie - maar

Slide 13 - Open vraag

Maak een samengestelde zin met onderstaande woorden en woordgroepen. Bedenk er zelf woorden bij om de zin kloppend te maken.

vroeger - de meeste mensen - tussen de middag - tenzij

Slide 14 - Open vraag

Taalverzorging H2

Slide 15 - Tekstslide

Persoonsvormen in samengestelde zinnen
Je hebt geleerd dat in samengestelde zinnen meer dan één persoonsvorm staat. Om de werkwoorden goed te kunnen spellen moet je eerst ontdekken welke werkwoorden in een samengestelde zin persoonsvorm zijn. Dat doe je zo:
Kijk of de werkwoorden van tijd kunnen veranderen. De werkwoorden die van tijd kunnen veranderen, zijn persoonsvormen.
Bijvoorbeeld:
– Mijn oom (vertellen) over de oldtimer die hij (hebben) (besturen).
– Mijn oom vertelt (pv) over de oldtimer die hij heeft (pv) bestuurd (vd).






Slide 16 - Tekstslide

Persoonsvormen in samengestelde zinnen
Zo spel je persoonsvormen goed


Kijk of je de tegenwoordige tijd of de verleden tijd moet gebruiken.


Vaak kun je aan de zin zien welke tijd je moet gebruiken.
Bijvoorbeeld:
– Toen Sem gisteren het verhaal (vertellen), (lachen) zijn klasgenoten.
Aan de woorden ‘toen’ en ‘gisteren’ zie je dat je de verleden tijd moet gebruiken.







Slide 17 - Tekstslide

Persoonsvormen in samengestelde zinnen
Zo spel je persoonsvormen goed

Zoek de onderwerpen.
Bijvoorbeeld:
– Toen Sem (enkelvoud) gisteren het verhaal (vertellen), (lachen) zijn klasgenoten (meervoud).
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.


Bepaal hoe je het werkwoord moet schrijven. Je kunt daarvoor het schema gebruiken.
– Toen Sem gisteren het verhaal vertelde, lachten zijn klasgenoten.





Slide 18 - Tekstslide

MAKEN

Taalverzorging H2, vanaf blz. 60, opdracht 1 t/m 3 + 5 

Slide 19 - Tekstslide

PERSOONSVORM (PV)

Slide 20 - Tekstslide

ONDERWERP (OW)

Slide 21 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE (WG)

PV + alle andere werkwoorden in de zin. 

Slide 22 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP
(LV)
Stel jezelf de vraag: 
wat / wie + wg + ow? 

Antwoord = LV

Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 23 - Tekstslide

MEEWERKEND VOORWERP
(MV)
Stel jezelf de vraag: 
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Antwoord = MV

Slide 24 - Tekstslide

BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling.

Slide 25 - Tekstslide

BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Let op: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.

Slide 26 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Mijn buurman legt de lat hoog.

Legt =
A
alleen persoonsvorm
B
persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
C
alleen werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Heb jij mijn computer gisteravond uitgezet?

Heb =
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Wie kan mij dat vertellen?'
A
wie
B
vertellen
C
kan
D
mij

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Op Pinterest verzamel ik afbeeldingen.'
A
Ik
B
Pinterest
C
Op
D
Verzamel

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Ben je gisteren op stap geweest?'
A
ben
B
gisteren
C
stap
D
geweest

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Ik leer het onderwerp te vinden.'
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Caro legt het onderwerp uit.'
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.'
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'De brugklas leert het onderwerp vinden.'
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 36 - Quizvraag

Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd alléén uit werkwoorden.
A
juist
B
niet juist

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 38 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Dat heb je al heel vaak gezegd.'
A
heb
B
je
C
heel vaak
D
heb gezegd

Slide 39 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Daar help ik de klanten.'
A
de klanten
B
help
C
daar
D
ik

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.'

A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Mag ik jouw rekenmachine lenen?'
A
Mag lenen
B
ik
C
jouw rekenmachine
D
geen lijdend voorwerp

Slide 42 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 43 - Quizvraag


In elke zin staat een lijdend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets' in bovenstaande zin?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'De lerares wiskunde behandelt een nieuwe oefening.'
A
behandelt
B
de lerares wiskunde
C
een nieuwe oefening
D
geen lijdend voorwerp

Slide 46 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Na een waarschuwing beloven veel fietsers de politie beterschap.'
A
veel fietsers
B
de politie
C
beterschap
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 47 - Quizvraag

Is 'voor een trainer' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 48 - Quizvraag

Is 'met de bus' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Ik ga 's ochtends met de bus naar school.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 49 - Quizvraag

Is 'van de docent' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 50 - Quizvraag

Is 'aan goede doelen' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 51 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

'Sophie doet jou de groeten.'
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 52 - Quizvraag


Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee

Slide 53 - Quizvraag

Wat is het zinsdeel 'gisteren' in onderstaande zin?

'Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.'
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 54 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling in onderstaande zin?

'Vandaag heb ik gelukkig weinig lessen.'

A
vandaag
B
gelukkig
C
weinig lessen
D
vandaag & gelukkig

Slide 55 - Quizvraag