In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Bewegingsvormen deel 3
Slide 1 - Tekstslide
Warming Up
Wat weet ik nog van deel 1 en 2
Bewegingsvormen?
Slide 2 - Tekstslide
Waar moet Bewegingsvorm aan voldoen?
Slide 3 - Woordweb
Zijn eisen hieronder in bewegingsvorm in volgende video toepasbaar?
- Veilig,
- betekenisvol,
- belevingswaarde en afwisseling (psychisch curve)
- optimale intensiteit,
- differentiatie mogelijk,
- methodisch goed opgebouwd.
Slide 4 - Tekstslide
Geef voorbeeld waarbij je een didactisch hulpmiddel kan gebruiken.
Slide 5 - Open vraag
Wat is een arbeidscurve
A
Goede verhouding tussen arbeid en rust
B
Heel hard sporten met onvoldoende rust
Slide 6 - Quizvraag
Voorbeeld van differentiëren is
A
De hele groep een moeilijkere oefening laten doen
B
De hele groep een makkelijkere oefening laten doen
C
Oefening makkelijker maken voor 3 van groep
D
Oefening moeilijker maken voor 2 van groep
Slide 7 - Quizvraag
2 vormen van differentiëren zijn
A
Motorisch
Cognitief
B
Inhoudelijke
Organisatorische
C
Deel
Totaal
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Voor 1 groep schieten op doel afstand vergroten is
A
Organisatorische differentiatie
B
Inhoudelijke Differentiatie
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
paar studenten sneller laten overgooien
A
Inhoudelijke Differentiatie
B
Organisatorische Differentiatie
Slide 12 - Quizvraag
2 van 20 deelnemers mogen bal aannemen, de rest gaat wel al kaatsen
A
Organisatorische Differentiatie
B
Inhoudelijke Differentiatie
Slide 13 - Quizvraag
Organisatorische differentiatie?
JA
NEE
Slide 14 - Poll
Is arrangement ander woord voor organisatie?
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quizvraag
Is leervoorstel ander woord voor Inhoudelijk ?
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quizvraag
Deel- en Totaalmethode
De manier waarop we iets aanleren en de volgorde van de bewegingsvormen die we daarbij gebruiken noemen we methode. Om tot goed methodisch handelen te komen kunnen we volgens het boek kiezen uit twee methoden. Noem ze:
1. Deelmethode
2. Totaalmethode
Slide 17 - Tekstslide
Wat doe je als je de totaalmethode gebruikt om bewegingsvorm te leren?
A
de bewegingsvorm gelijk totaal laten uitvoeren
B
De bewegingsvorm in stukjes hakken
Slide 18 - Quizvraag
Bij schoolslag eerst benen oefenen. Handen aan plankje
A
Deelmethode
B
Totaalmethode
Slide 19 - Quizvraag
Een groep is stukjes een dans van 4 x8 aanleren
A
Totaalmethode
B
Deelmethode
Slide 20 - Quizvraag
Wat doe je als je de Deelmethode gebruikt om bewegingsvorm te leren?
A
de bewegingsvorm gelijk totaal laten uitvoeren
B
De bewegingsvorm in stukjes hakken
Slide 21 - Quizvraag
Watertrappelen 1x laten zien en iedereen gelijk dat laten oefenen.
A
Totaalmethode
B
Deelmethode
Slide 22 - Quizvraag
BHU model differentieren
B = Basisoefening voor 80 % van deelnemers die dit net aankunnen
H= Herhalingsoefening , een makkelijkere oefening uit de methodiek, een stapje terug ( 10 % van deelnemers)
U= Uitbreidingsvorm, een moeilijker oefening voor deelnemers die basisoefening te makkelijk vinden.
Slide 23 - Tekstslide
Waarvoor gebruik je BHU model?
Slide 24 - Open vraag
Waar staat B,H en U voor?
A
Basis, Herhaling, Ultiem
B
Beter, Helder, Uniform
C
Basis, Herhaling, Uitbreiding
Slide 25 - Quizvraag
Basisoefening is geschikt voor
A
10 % van groep
B
50 % van groep
C
80 % van groep
Slide 26 - Quizvraag
Voor wie doe je een Herhalingsoefening?
A
Voor de deelnemers die moeite hebben met Basisoefening
B
Voor deelnemers die moeite hebben met Uitbreidingsoefening
Slide 27 - Quizvraag
Welke deelnemers kunnen ded uitbreidingsoefening doen?
A
De deelnemers die basis al beheersen
B
Deelnemers die Herhaling beheersen
Slide 28 - Quizvraag
Methodische principes
1. Van hoofdonderdelen naar gedetailleerde onderdelen