Herhaling: persoonsvorm, voltooid deelwoord, hele werkwoord
Uitleg: persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd
Zelfstandig maken: opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6 vanaf bladzijde 25.
Terugkijken
Doelen van deze les:
Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd juist spellen.
Aan het einde van de les kun je het voltooid deelwoord en het hele werkwoord juist spellen.
Je hebt geoefend met lastige woorden die je bij verschillende vak tegenkomt.
Slide 2 - Tekstslide
Woordenschatquiz
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Spelling: persoonsvorm, voltooid deelwoord, hele werkwoord
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
Gebruik de tijdproef. Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm (pv)
tt - Ik koop een chocoladereep voor mijn broertje.
vt - Ik kocht een chocoladereep voor mijn broertje.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Hoe spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
Slide 9 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - ik
Is het werkwoord de persoonsvorm? En staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? Dan gebruik je de ik-vorm als ‘ik’ voor of achter de persoonsvorm staat.
Slide 10 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - hij / zij of ze / het / u /
Bij alle andere persoonsvormen in het enkelvoud schrijf je de ik-vorm + t.
Slide 11 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - wij / zij / jullie (meervoud)
In het meervoud schrijf je de persoonsvorm zoals je het hele werkwoord schrijft.
Slide 12 - Tekstslide
Hoe zit het dan met de verleden tijd?
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Verleden tijd bij sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
Slide 15 - Tekstslide
Verleden tijd bij zwakke werkwoorden
Gebruik het 't ex-kofschip als je niet weet of je -te(n) of -de(n) moet schrijven.