verdienen en uitgeven les 11/12

1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Korte termijn
Prijzen niet aan te passen (prijsrigiditeit/prijsstarheid).
  • Geen ruimte om de loonkosten aan te passen --> star.
Alleen meer minder produceren --> werkgelegenheid daalt. 
Loonkosten star door:
  • Wetgeving (minimumloon)
  • Vakbonden (afspraken)
  • CAO
Conjuncturele werkloosheid

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Keynesianen onderscheiden drie conjuncturele situaties: onderbesteding, bestedingsevenwicht en overbesteding.

Bij onderbesteding wordt de productiecapaciteit niet volledig benut. In dat geval zal geldschepping leiden tot een toename van de transacties: als M stijgt, zal T stijgen.

Slide 10 - Slide

Bij bestedingsevenwicht en overbesteding wordt de productiecapaciteit al volledig aangesproken. T kan dus niet meer stijgen.
In dat geval kan een groei van de geldhoeveelheid alleen nog zorgen voor inflatie.
M↑ × V = P↑ × T

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Monetaristen

Monetaristen gaan uit van bestedingsevenwicht. De productiecapaciteit wordt dus volledig benut.
Volgens de monetaristen wordt V bepaald door een vast bestedingspatroon van de mensen. Daarom veronderstellen ze dat de omloopsnelheid (V) constant is.
Dan zal geldschepping leiden tot (bestedings)inflatie: M↑ × V = P↑ × T
Daarom pleiten monetaristen voor een faciliterend monetair beleid. Volgens hen moet de CB ervoor zorgen dat de geldhoeveelheid mee groeit met de productiecapaciteit.
Dat wil dus zeggen dat als T stijgt, de CB ervoor moet zorgen dat M mee stijgt.


Slide 13 - Slide

0

Slide 14 - Video

Het is laagconjunctuur. De banken verlagen de maatschappelijke geldhoeveelheid (M). Wat gebeurt er volgens Fisher op lange termijn?
A
P zal dalen
B
V zal dalen
C
T zal dalen
D
T zal stijgen

Slide 15 - Quiz

Bij onderbesteding
A
is de bezettingsgraad laag
B
is de bezettingsgraad hoog
C
is er sprake van inflatie
D
dreigt er een hoogconjunctuur

Slide 16 - Quiz

Onderbesteding houdt in dat de bestedingen in een land lager zijn dan
A
de arbeidsproductiviteit
B
de beroepsbevolking
C
de productiecapaciteit
D
het evenwichtsinkomen

Slide 17 - Quiz

Uitgaande van de verkeersvergelijking van Fisher, zal een stijging van de maatschappelijk geldhoeveelheid ...
A
Op korte termijn de prijs stijgen en op lange termijn het reële BBP stijgen
B
Op korte termijn de prijs gelijk blijven en op lange termijn het reële BBP stijgen
C
Op korte termijn het BBP stijgen en op lange termijn alleen de inflatie toenemen
D
Op korte termijn het BBP gelijk blijven en op lange termijn het reële BBP stijgen

Slide 18 - Quiz

I: de gemiddelde omloopsnelheid van het geld is te berekenen door het aantal transacties te delen door de geldhoeveelheid.
II: In de verkeersvergelijking van Fisher is MV de geldhoeveelheid.
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
I: juist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 19 - Quiz

Uitgaande van de verkeersvergelijking van Fisher, zal bij een stijging van de M volgens de monetaristen:
A
op lange termijn het reële BBP stijgen
B
op lange termijn de inflatie stijgen
C
op lange termijn de omloopsnelheid toenemen

Slide 20 - Quiz