Meer dan lezen par 2 en 3

Welkom 


Binnen = beginnen 

1. Leg je agenda, laptop, map en boek in een hoekje op je tafel.
2.Neem de goede blz. van Alaska voor je.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Welkom 


Binnen = beginnen 

1. Leg je agenda, laptop, map en boek in een hoekje op je tafel.
2.Neem de goede blz. van Alaska voor je.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
We gaan de komende weken aan de slag met Meer dan lezen.
De volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Onbekende woorden
  • Alinea's en kernzinnen
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Hoofdzaken en bijzaken
  • Feit, mening, standpunt en argument



Slide 3 - Slide

Leerdoelen 
De komende zes weken werken we aan de volgende leerdoelen: 

  • Je ontdekt de betekenis van onbekende woorden in een tekst.
  • Je gebruikt verschillende woordraadstrategieën.
  • Je bepaalt de kernzin van een alinea.
  • Je herkent tekstverbanden aan de hand van signaalwoorden.
  • Je herkent hoofdzaken en bijzaken in een tekst.
  • Je herkent feiten, meningen, standpunten en argumenten in een tekst.

Slide 4 - Slide

Fictie en non-fictie 
Onbekende woorden

Slide 5 - Slide

Onbekende woorden
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk je eerst of je de betekenis uit de tekst kunt halen. Hiervoor gebruik je een woordraadstrategie.

Vorig jaar heb je al meerdere woordraadstrategieën  geleerd.
Noem er zo veel mogelijk.


Slide 6 - Slide

Wat doe je als je de betekenis van een onbekend (moeilijk) woord wilt weten?

Slide 7 - Open question

Onbekende woorden
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk je eerst of je de betekenis uit de tekst kunt halen. Hiervoor gebruik je een woordraadstrategie.

Je kent al:
  • een synoniem zoeken
  • een omschrijving zoeken
  • een voorbeeld zoeken
  • een tegenstelling zoeken

Je leert er nog bij:
  • een bekend woorddeel zoeken.
Ga op zoek naar een achtervoegsel of voorvoegsel.


Slide 8 - Slide

Zo zoek je een
bekend woorddeel.
Kijk welke delen van het woord jij al kent.

Kijk of er een voorvoegsel voor het woord staat, zoals on-, her-,.

Kijk of er een achtervoegsel achter het woord staat, zoals -loos, -vol, -rijk.


Slide 9 - Slide

Voorvoegsel

Een voorvoegsel is geen op zichzelf staand woord, maar kun je voor een woord plakken. 

Een voorvoegsel geeft een andere betekenis aan het woord waar je het voor plakt.

Voorbeeld:
Openen = open doen.
Heropenen = opnieuw openen

Een afleiding = een woord met een voor- of achtervoegsel







Achtervoegsel

Een achtervoegsel is geen op zichzelf staand woord, maar kun je achter een woord plakken. 

Een achtervoegsel geeft een andere betekenis aan het woord waar je het achter plakt.

Voorbeeld:
Schoon = mooi
Schoonheid = de eigenschap mooi te zijn







Slide 10 - Slide

We gaan aan de slag! 
BB: §2
KB: §2
TL: §3
HAVO: §2 (eerst extra uitleg

Slide 11 - Slide

 Stappenplan Lezen 

Slide 12 - Slide

Afsluiting

Slide 13 - Slide

Stappenplan Lezen
(oranje boek, paragraaf 2)
Bedenk vóórdat je een tekst leest, waarom je de tekst leest.
Bepaal dan welke stappen belangrijk zijn. 

Stap 1: orienterend lezen
Doel: onderwerp van de tekst vinden
Stap 2: Globaal lezen
Doel: deelonderwerpen van de tekst vinden
Stap 3: Precies lezen
Doel: precies weten waar de tekst over gaat
Stap 4: Afronding
Zoek de hoofdgedachte van de tekst.
Hoofdgedachte =  één zin waarin staat wat het belangrijkste is wat de schrijver je wil vertellen

Slide 14 - Slide

Alinea's en kernzinnen 

Slide 15 - Slide

Alinea's en kernzinnen
(blauwe boek, paragraaf 3)
Een tekst is meestal opgedeeld in alinea's.
Elke alinea heeft een eigen deelonderwerp.

De belangrijkste informatie van een alinea staat in een kernzin.
- Vaak is dat de eerste, tweede of laatste zin.
- In de zinnen voor of na de kernzin staat een voorbeeld of verdere uitleg.


Hoe herken je de kernzin?
Lees de eerste, tweede of laatste zin van een alinea.

Slide 16 - Slide

Fictie en non-fictie 
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 17 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
In teksten hebben zinnen en alinea's met elkaar te maken: ze houden verband met elkaar.

Een signaalwoord laat zien met welk verband je te maken hebt.

Soorten tekstverbanden:
1. Opsommend verband (opsomming)
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, verder, ten slotte
2. Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, ten slotte, nadat
3.  Toelichtend verband (voorbeeld)
bijvoorbeeld, als, zoals, zo, denk aan, neem nou
4. Tegenstellend verband (tegenstelling)
tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen

Slide 18 - Slide

We gaan aan de slag! 

Slide 19 - Slide

Afsluiting

Slide 20 - Slide

Smaak 

Slide 21 - Slide

Onderwerp en genre 
Als je steeds meer leest, kun je steeds beter aangeven wat jouw smaak is. Het hangt o.a. af van hoe is het is geschreven of je meer van realistische- of fantasieverhalen houdt. 

Het onderwerp geeft aan waar het verhaal over gaat, bijvoorbeeld: voetbal, pesten of vriendschap. 

Naast het onderwerp kun je ook aangeven wat voor soort verhaal het is. Dat noem je een genre, denk aan: griezelverhaal, oorlogsverhaal of science fiction. 

Psychologische verhalen worden ook wel probleemboeken genoemd. Daarin worstelt de hoofdpersoon met een probleem. Hij is bijvoorbeeld ernstig ziek of zijn ouders gaan scheiden. 

Slide 22 - Slide

We gaan aan de slag! 

Slide 23 - Slide

Afsluiting
We werken aan de volgende leerdoelen:



  • Je benoemt wat fictie is.
  • Je geeft aan of je meer van realistische of fantasieverhalen houdt.
  • Je leest een boek.
  • Je leeft je in in een personage en legt uit hoe een personage zich voelt.
  • Je licht je smaak toe.
  • Je maakt een creatieve opdracht.

Slide 24 - Slide