Toets (NL LEZEN H2)

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Toets Nederlands              Lezen

• Ik herken de opbouw van een tekst. 

• Ik herken de deelonderwerpen van een tekst. 

• Ik herken signaalwoorden en verbanden in de tekst. 

Deel 1

Je krijgt een aantal algemene vragen. Beantwoord deze vragen zo goed mogelijk. 

1. Wat staat er meestal in het middenstuk van een tekst?

1. een introductie van het onderwerp
2. een samenvatting van het onderwerp
3. verschillende kanten van een onderwerp

2. Welke uitspraak is waar?

1. een goede tekst heeft minimaal 4 deelonderwerpen
2. in de titel van de tekst vind je altijd een deelonderwerp
3. witregels kunnen helpen om deelonderwerpen te vinden
4. Geen enkele uitspraak is waar

3. Welke signaalwoorden geven een tegenstelling weer?

1. al met al
2. hoewel
3. maar
4. tevens

4. Op de fiets ben je sneller op je bestemming. Bovendien is fietsen goed voor je conditie.


Welk verband staat in beide zinnen?

1. oorzaak - gevolg
2. opsomming
3. tegenstelling

Deel 2

Lees de tekst (1) en beantwoord daarna de vragen zo goed mogelijk. 

5. Wat is het onderwerp van tekst 1?

1. afweersysteem
2. griep
3. Jan Tolsma

6. Wat is de functie van alinea 1?

6. Wat is de functie van alinea 1?

1. de aandacht van de lezer trekken met een voorbeeld
2. de lezer waarschuwen voor een griepgolf
3. een voorbeeld geven van iemand die nooit griep heeft

7. Welke vraag probeert de schrijver te beantwoorden in alinea 2 en 3?

7. Welke vraag probeert de schrijver te beantwoorden in alinea 2 en 3?

1. Hoe gezond leeft een politieagent?
2. Waarom heeft Jan Tolsma nooit griep?
3. Welk geheim leven leidt Jan Tolsma?

8. Waarom zegt Jan Tolsma: 'En ik eet heus niet elke dag twee stuks fruit.' (zie alinea 2)?

8. Waarom zegt Jan Tolsma: 'En ik eet echt niet elke dag twee stuks fruit.' (zie alinea 2?

1. Daarmee bewijst hij hoe gezond zijn eetgewoontes zijn
2. daarmee geeft hij aan dat hij niet bijzonder gezond eet
3. dat is een samenvatting van zijn eetgewoonten

9. Wat is de belangrijkste informatie in alinea 4?

9. Wat is de belangrijkste informatie in alinea 4?

1. Ab Osterhaus weet alles van griepvirussen.
2. Je kunt er niets aan doen als je snel de griep krijgt.
3. Of je snel griep krijgt, is erfelijk bepaald.

10. Maak de zin af volgende de informatie uit alinea 4. Wanneer je een slecht afweersysteem hebt, .... 

10. Maak de zin af volgens de informatie uit alinea 4. Wanneer je een slecht afweersysteem hebt, ...

1. ben je niet zo gevoelig voor de griep
2. heb je dat zeker weten van je ouders
3. krijg je sneller de griep dan anderen

11. Welke conclusie trekt Ab Osterhaus in alinea 5?

11. Welke conclusie trekt Ab Osterhaus in alinea 5?

1. Ieder jaar zijn er weer mensen die nooit griep hebben
2. Je hebt pas griep als je minimaal een week erg ziek bent
3. Mensen die nooit griep krijgen, bestaan niet

12. Welk signaalwoord geeft het verband aan tussen alinea 5 en 6?

12. Welk signaalwoord geeft het verband aan tussen alinea 5 en 6?

13. Welk tussenkopje geeft het best het deelonderwerp van alinea 7 én 8 weer?

13. Welk tussenkopje geeft het best het deelonderwerp van alinea 7 én 8 weer?

1. griepprik
2. overlijden
3. risicogroep

14. Waarna verwijst 'daar' (alinea 8)?

14. Waarnaar verwijst 'daar' (alinea 8)?

1. dat gevolgen van de griep ernstig kunnen zijn
2. het advies om een griepprik te halen
3. Jan Tolsma valt sinds kort in de risicogroep

15. De schrijver eindigt tekst 1 met een ... 

15. De schrijver eindigt tekst 1 met een ...

1. Conclusie en mogelijke oplossingen
2. korte samenvatting van de tekst
3. verwijzing naar het begin van de tekst

16. Wat is de hoofdgedachte van tekst 1?

16. Wat is de hoofdgedachte van tekst 1?

1. De meeste mensen, die griep krijgen, zijn gewoon pechvogels
2. Het is onbekend waarom Jan Tolsma nog nooit griep heeft gehad
3. Iedereen krijgt wel eens griep, maar de mate waarin verschilt

Einde

Dit was de laatste vraag. 

Je bent nu klaar met de toets! 

17. Wat is het onderwerp van tekst 2?

1. adoptiekinderen
2. Koreaans leren
3. moedertaal

18. Welke uitspraak over tekst 2 is juist?

18. Welke uitspraak over tekst 2 is juist?

1. In alinea 1 staat een korte samenvatting van de tekst
2. In alinea 1 vind je een anekdote over adoptie
3. In alinea 1 wordt het onderwerp geïntroduceerd

19. Wat wordt in alinea 2 bedoeld met 'onderliggende kennis'?

19. Wat wordt in alinea 2 bedoeld met 'onderliggende kennis'?

1. kennis over een 'vergeten' moedertaal
2. kennis over het land waar iemand vandaan komt
3. kennis van baby's over hun moedertaal

20. Welk tussenkopje past het beste bij alinea 2 én 3?

20. Welk tussenkopje past het best bij alinea 2 én 3?

1. Baby's en peuters uit Korea
2. De taal van adoptiekinderen
3. Onderzoek naar moedertaal

21. De laatste zin van alinea 4 geeft een .... 

21. De laatste zin van alinea 4 geeft een ...

1. conclusie van het onderzoek
2. tegenstelling uit het onderzoek
3. voorbeeld uit het onderzoek

22. Waarom geeft de schrijver in de laatste zin het advies om tegen je baby te praten?

22. Waarom geeft de schrijver in de laatste zin het advies om tegen je baby te praten?

1. Om de lezer te laten weten een baby zijn moedertaal niet vergeet
2. Die ervaring is belangrijk voor het onthouden van een taal
3. Om te waarschuwen tegen de invloed van adoptie op een taal

Deel 3

Lees de tekst (2) en beantwoord daarna de vragen zo goed mogelijk.