6.5 Zinsdelen

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6.5
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6.5
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands en open deze op blz. 265

Huiswerk controle: 
Geen huiswerkcontrole

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je welke zinsdelen er zijn
- kun je de zinsdelen in een zin benoemen
- weet je welke werkwoordsvormen er zijn

Leergebiedoverstijgende doelen:
Samenwerkend leren
- Je past jouw gedrag aan wanneer je hierop wordt aangesproken.
- Je overlegt met groepsgenoten om samen afspraken te maken om een doel te behalen.
Denkvermogen
- Je bedenkt zelf een oplossing voor een probleem en vertelt deze verbaal. 
- Je vertelt wat er nodig is om tot een oplossing te komen. 

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand

Iedereen doet mee met de mini-check

Slide 4 - Slide

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Zinsdelen zoek je via een vaste volgorde. Zet de zinsdelen in de juiste volgorde. 
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Verdelen van zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Drag question

Verdeel de volgende zin in zinsdelen. Gebruik / voor zinsdelen te maken.

De klusjes hebben mij veertig euro opgeleverd

Slide 6 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

De jongens eten een broodje kroket.
A
De jongens
B
eten
C
een broodje kroket
D
eten kroket

Slide 7 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin?

Janne vindt een briefje van vijftig euro op de stoep.
A
Een briefje
B
van vijftig euro
C
vindt
D
op de stoep

Slide 8 - Quiz

Welke drie vormen van werkwoorden zijn er?

Slide 9 - Open question

Wie maakt wat? 
Had je alle vragen goed? Dan ga je in stilte en zelfstandig aan de slag met 6.5 opdracht 4 t/m 8 op blz. 265 en 266. 

Lees de theorie goed door! 

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 10 - Slide

4. Instructie

Slide 11 - Slide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 12 - Slide

Volgorde zinsdelen benoemen
Zinsdelen benoemen; altijd in een vaste volgorde.




1
persoonsvorm zoeken
pv
2
zin verdelen in zinsdelen
3
het werkwoordelijk gezegde zoeken
wwg
4
het onderwerp zoeken
ond
5
het lijdend voorwerp zoeken
lv
6
meewerkend voorwerp zoeken
mw
7
bijwoordelijke bepaling zoeken
bwb

Slide 13 - Slide

Stap 1. Persoonsvorm - pv
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken -> Mag ik mijn jas aantrekken? 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les -> Jullie werkten hard tijdens de les

  • De zin in enkelvoud of meervoud zetten.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm
Jullie verliezen altijd -> Ik verlies altijd

Slide 14 - Slide

Stap 2. Zinsdelen maken
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Een woord of een groepje woorden dat antwoord geeft op de vragen: Wie of wat doet het? Wat gebeurt er? Aan wie? Wanneer? Hoelang? Wat?

Belangrijk: de persoonsvorm is altijd een zinsdeel!

Slide 15 - Slide

Stap 3: Werkwoordelijk gezegde - wwg
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.

  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld: Kimberly ziet een ooievaar vliegen. 
wwg = ziet vliegen



Slide 16 - Slide

Stap 4: Onderwerp - ond
Het antwoord op de vraag: wie of wat + gezegde?

Het zinsdeel dat verandert als je de persoonsvorm verandert van enkelvoud naar meervoud, of van meervoud naar enkelvoud (de getalproef). 

Voorbeeld: Omar geeft een presentatie. 
wie of wat geeft? -> ond: Omar


Slide 17 - Slide

Stap 5: Lijdend voorwerp = lv
Het antwoord op de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Bijvoorbeeld: 
Mijn vader verft de voordeur.

Wie of wat verft mijn vader?
-> De voordeur = lv




Slide 18 - Slide

Stap 6: Meewerkend voorwerp
Het antwoord op de vraag: aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Bijvoorbeeld: 
Lonne geeft Anouk een brief. 

Aan wie geeft Lonne een brief? 
Aan: Anouk = mv



Slide 19 - Slide

Stap 7: Werkwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, wanneer, hoe, hoeveel?

Bijwoordelijke bepaling zijn vaak alle overgebleven zinsdelen. De bijwoordelijke bepaling kan dus vaker voorkomen in een zin. 

Slide 20 - Slide

Werkwoordsvormen
Er zijn drie werkwoordsvormen:
  1. persoonsvorm - pv 
Bijv: ik loop, hij loopt, wij lopen

    2. voltooid deelwoord - vdw
Bijv: breken -> gebroken, steken -> gestoken

   3. hele werkwoord - hele werkwoord
Bijv: lopen, roken, fietsen

Slide 21 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Vind je nog iets lastig? 
Heb je nog vragen over de instructie? 

Slide 22 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig 6.5 opdracht 4 t/m 7 op blz. 265 en 266. 



Ben je klaar?
Dan lever je jouw schrift bij mij in.
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 23 - Slide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- weet je welke zinsdelen er zijn?
- kun je de zinsdelen in een zin benoemen?
- weet je welke werkwoordsvormen er zijn?

 

Slide 24 - Slide

Huiswerk
Huiswerk:                                               SO:
Dinsdag 17 mei                                    Maandag 23 mei
6.5 opdracht 4 t/m 7                         Grammatica H5 + H6

Slide 25 - Slide