Les 13: Verbanden tussen zinnen

Formuleren
Verbanden tussen 
zinnen

Ga zitten op je plaats
Pak je spullen
Stil lezen uit leesboek
timer
10:00
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Items in this lesson

Formuleren
Verbanden tussen 
zinnen

Ga zitten op je plaats
Pak je spullen
Stil lezen uit leesboek
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Programma:

  • Uitleg formuleren

  • Z.s.

  • Nakijken


  • Afronden

Slide 2 - Slide

Vorige les:
Let op: Week 10, schrijfopdracht.
Leesboek moet dan uit zijn.

Slide 3 - Slide

Vorige les:
Zinnen correct begrenzen

Slide 4 - Slide

Zinnen:
Wat is een zin?
Een zin is een groep woorden die samen een complete gedachte uitdrukken. Een goede zin:

✅ Begint met een hoofdletter
✅ Eindigt met een punt (.), vraagteken (?) of uitroepteken (!)
✅ Heeft meestal een onderwerp en een persoonsvorm

Slide 5 - Slide

Fouten:
Te lange zinnen zonder leestekens

Voorbeeld fout: Ik hou van voetbal het is mijn favoriete sport in het weekend speel ik een wedstrijd.

Goed: Ik hou van voetbal. Het is mijn favoriete sport. In het weekend speel ik een wedstrijd.

Slide 6 - Slide

Fouten:
Zinnen te vroeg afbreken

Voorbeeld fout: Ik hou van voetbal. Omdat het mijn favoriete sport is.

Goed: Ik hou van voetbal, omdat het mijn favoriete sport is.

Slide 7 - Slide

Fouten:
Geen hoofdletter aan het begin

Voorbeeld fout: ik ga morgen naar school.

Goed: Ik ga morgen naar school.

Slide 8 - Slide

Fouten:
Geen hoofdletter aan het begin

Voorbeeld fout: ik ga morgen naar school.

Goed: Ik ga morgen naar school.

Slide 9 - Slide

Kunnen/kennen
Verbanden en zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden te gebruiken.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Signalen
  • In het Nederlands hebben wij ook signalen. Deze noemen wij signaalwoorden.

  • Signaalwoorden laten je weten dat je met een verband te maken hebt.

  • Ze helpen je een tekst gemakkelijker te begrijpen.

Slide 14 - Slide

Signaalwoord
=
Zinnen verbinden

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Ik ga naar school.
Ik heb geen zin.

Ik ga naar school, maar ik heb geen zin.

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Ik ga naar school.
Ik heb geen zin.

Ik ga naar school, maar ik heb geen zin.

Maar is de verbinding, tussen twee zinnen.

Slide 17 - Slide

SIGNAALwoorden
- Let op!
- Seintje
- Teken
- Alarm

Signaalwoorden vertellen je: let op!

Slide 18 - Slide

SIGNAALwoorden
De appel is rot, dat wil zeggen, hij is bruin met zachte plekken.

Slide 19 - Slide

SIGNAALwoorden
De appel is rot, dat wil zeggen, hij is bruin met zachte plekken.

Dat wil zeggen = er volgt nu een uitleg

Slide 20 - Slide

SIGNAALwoorden
Jip is boos, omdat hij niet naar buiten mag.

Slide 21 - Slide

SIGNAALwoorden
Jip is boos, omdat hij niet naar buiten mag.

Omdat = uitleg

Slide 22 - Slide

Waarom?
  • Om een tekst gemakkelijker te begrijpen.
  • Om beter te kunnen schrijven.

Slide 23 - Slide

Opsomming
Als je een opsomming leest, dan weet je dat er meerdere redenen zijn.

Ten eerste, de brug was dicht. Ten tweede mijn band was lek. En ten derde de les begon te vroeg.

Slide 24 - Slide

Tegenstelling
  • Bij een tegenstelling weet je dat er iets tegenovergesteld gaat worden verteld. 

De lucht was blauw, maar verderop was hij grijs.

Slide 25 - Slide

Voorbeeld:
Staan vaak in de tekst.

Er werken veel verschillende docenten op school bijvoorbeeld: Nederlands, Wiskunde en Engels

Er zijn veel verschillende vervoersmiddelen bijvoorbeeld, fietsen, brommers en auto's.

Slide 26 - Slide

Aan de slag met:
  • Formuleren - Blz. 230 - 231 alle opdrachten

Hoe? Per boek/schrift

Vragen:
Ik loop door door het lokaal. Vragen mag je alleen stellen als ik bij je ben.

Wat te doen als je wacht/klaar bent:
  • Lezen leesboek


Voor hoe lang?




Groen: Overleggen met je klasgenoten mag. Heb je vragen? Wacht op de docent, of vraag je klasgenoot.
Oranje: We werken op fluisterniveau, vragen? Wacht op de docent.
Rood: We zijn stil aan het werk. Je vragen mag je op een later moment stellen.



timer
10:00

Slide 27 - Slide

Nakijken

Slide 28 - Slide

Je kan nu:
  • Verbanden en zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden te gebruiken.

Op schaal van één tot vijf, hoe goed denk jij het leerdoel te hebben behaald. Eén betekent helemaal niet. Bij vijf beheers je de leerstof perfect!

Slide 29 - Slide

Na vandaag:
  • Kan jij één ding benoemen, die je nog niet wist, maar vandaag hebt geleerd?

Slide 30 - Slide

De volgende les:
Boeken/Schrift mee (incl. leesboek)

Week 10 schrijfopdracht

Slide 31 - Slide