3.f woordenschat

3.f woordenschat 
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

3.f woordenschat 

Slide 1 - Slide

Programma
-Nakijken + controleren huiswerk
10 min
-Herhalen dichten met een boodschap
10 min
-Woordenschat
10 min
-Oefenen
45 min

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?


  • Je weet hoe je de betekenis van woorden kan achterhalen. 
  • Je kan een gegeven betekenis aan een woord koppelen. 
  • Je kan zelf de betekenis van een woord bedenken of uit een zin afleiden. 
  • Je kan zelf nieuwe zinnen maken waaruit de betekenis van woorden blijkt. 

Slide 3 - Slide

Huiswerk controleren + nakijken
Open je schrift. 
Ga naar Google Classroom. 
In de map "Nederlands h1t" vind je een kopje met "Antwoorden". 
Daarin staan de antwoorden van 3e.
Kijk je gemaakte opdrachten na. 


Slide 4 - Slide

Wat weet je nog over dichten met een boodschap?

Slide 5 - Mind map

Dichten met een boodschap
Gedichten kunnen een uiting van protest en grote zorgen zijn. 
Podiumpoëzie zijn voorgedragen gedichten. 
Spoken word is de kunst om woorden van het papier te halen en tot leven te brengen. Voorgedragen gedichten gaan vaak over de buitenwereld, de maatschappij. 

Slide 6 - Slide

Woordenschat
Aanvankelijk - anekdote - gemis - in aanraking komen met - naarmate - onderdompelen - op lange termijn - streektaal - vloeiend - zich eigen maken - cognitief - cruciaal - emanciperen - onder de knie krijgen - oppikken - sociaal-economisch - veronderstellen - verwateren - vooroordeel - voortkomen uit - cliënt - denkbeeld - documenteren - ideaalbeeld - iets beu zijn - rolverdeling - star - ter plekke - aanhef - frustratie - harnas - letterlijk - onder woorden brengen - rouw - talloos - tegenstelling - wanhoop - benaderen - commentaar - confronterend - kansenongelijkheid - onrecht - pandemie - protesteren - teder - verwaandheid - zondaar

Slide 7 - Slide

Twintig vragen
Ik vraag iemand om voor de klas te komen staan en vraag hem of haar een woord van hoofdstuk 3 in gedachten te nemen.
De klas mag vervolgens in maximaal twintig vragen erachter proberen te komen om welk woord het gaat. Maar pas op, er mag alleen met ‘ja’ en ‘nee’ geantwoord worden.  Lukt het? Dan heeft de klas gewonnen. Toch niet? Dan heeft de leerling voor de klas glansrijk gewonnen.

We spelen eerlijk en steken ons hand op als we een vraag willen stellen. 

Slide 8 - Slide

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Hoofdstuk 3 paragraaf f, woordenschat, opdracht 1-4.
Hoe?
Oefenboek blz 60.
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 11.10.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Huiswerk volgende week, zie Magister/Studiewijzer. 

Slide 9 - Slide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet hoe je de betekenis van woorden kan achterhalen. 


Je kan een gegeven betekenis aan een woord koppelen. 
Je kan zelf de betekenis van een woord bedenken of uit een zin afleiden. 


Je kan zelf nieuwe zinnen maken waaruit de betekenis van woorden blijkt. 


Slide 10 - Drag question