B3 - Herhaling H2 en H3

Wat betekent het woord: activeren
A
actueel
B
afwijken
C
zorgen dat iemand iets doet
D
actief zijn
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat betekent het woord: activeren
A
actueel
B
afwijken
C
zorgen dat iemand iets doet
D
actief zijn

Slide 1 - Quiz

Wat betekent het woord: aanleiding
A
waardoor het komt
B
gebeurtenis
C
wat er op volgt
D
is anders dan

Slide 2 - Quiz

Wat betekent 'niet van gisteren zijn'
A
iets vergeten zijn
B
slim zijn
C
heel oud zijn
D
heel jong zijn

Slide 3 - Quiz

Wat betekent: echter

Slide 4 - Open question

Wat betekent: imago

Slide 5 - Open question

Wat betekent de uitdrukking: meer smaken zijn er niet

Slide 6 - Open question

Wat betekent: vanzelfsprekend

Slide 7 - Open question

Schrijf deze in opnieuw op maar dan met eenvoudigere woorden: Wanneer u telefonisch contact opneemt met het reparatiecentrum, dient u onze factuur erbij te houden.

Slide 8 - Open question

Wat is een samengestelde zin?

Slide 9 - Open question

Is dit een samengestelde zin?
Gisteren liepen mijn broertje en ik naar het parkje achter het schoolplein.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm (pv) in de zin:
Max fietst straks naar school

Slide 11 - Open question

Wat zijn de persoonsvormen in de zin:
Als Max straks naar school fietst, moet hij mij eerst ophalen.

Slide 12 - Open question

Wat zijn de onderwerpen in de zin:
Als Max straks naar school fietst, moet hij mij eerst ophalen.

Slide 13 - Open question

Hoe spel je de persoonsvorm op de puntjes:
Janske ... (schrikken) wakker, toen onze docent schreeuwde.
A
schrik
B
schrikt
C
schrikte
D
schrok

Slide 14 - Quiz

Hoe spel je de persoonsvorm op de puntjes:
Je ... (melden) je ziek, omdat je veel hoofdpijn hebt.
A
meld
B
melt
C
meldt
D
melde

Slide 15 - Quiz

Welk voegwoord gebruik je om van de volgende zinnen een samengestelde zin te maken?
Ik vind geschiedenis niet leuk. Ik haal wel hoge cijfers.
A
want
B
daarom
C
maar
D
terwijl

Slide 16 - Quiz

Is het onderwerp enkelvoud of meervoud:
De kat van de buren rent weg voor onze hond.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 17 - Quiz

Is het onderwerp enkelvoud of meervoud:
Een groep leerlingen heeft een feest georganiseerd.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 18 - Quiz

Is het onderwerp enkelvoud of meervoud:
In september liggen de kalenders voor het nieuwe jaar al in de winkel.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 19 - Quiz

Waar of niet waar:
Een voltooid deelwoord schrijf je altijd zo kort mogelijk op.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Wat moet je doen om te weten of een voltooid deelwoord op een -t of -d eindigt?

Slide 21 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord in de zin:
Vorige week zijn we naar een andere wijk verhuisd.

Slide 22 - Open question

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord:
Jelle wordt ... (bellen) over de uitslag.

Slide 23 - Open question

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord:
Is de wereldrecordpoging ... (lukken)?

Slide 24 - Open question

Wat moet je nu nog
goed gaan leren?

Slide 25 - Mind map