6. Ik kan feitelijke en waarderende uitspraken benoemen
7. Ik kan de intentie van de schrijver benoemen
8. Ik kan het verband tussen zinnen, zinsdelen en tekstdelen aangeven met behulp van signaal- en verbindingswoorden
9. Ik kan de functies van tekstdelen herkennen en benoemen
10. Ik kan de tekst opdelen opdelen in betekenisvolle eenheden (inleiding, middenstuk, slot,) en de tekststructuur herkennen