begrijpend lezen blok 1 h4

Manieren van lezen

Oriënterend
Globaal
Intensief
Kritisch


1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Manieren van lezen

Oriënterend
Globaal
Intensief
Kritisch


Slide 1 - Slide

Wat is géén leesstrategie (= manier van lezen)?
A
verkennend lezen
B
zoekend lezen
C
studerend lezen
D
activerend lezen

Slide 2 - Quiz

Hoe kun je een informatietekst lezen?  Zet de 5 manier op volgorde.
Kost mij minder tijd en moeite en ik ontvang weinig informatie.
1

2

3

4

5
Kost mij veel tijd en moeite en ik ontvang veel informatie




Oriënterend lezen
Precies lezen
Kritisch lezen
Globaal lezen
Zoekend lezen

Slide 3 - Drag question

Onderwerp en hoofdgedachte
Een tekst heeft natuurlijk altijd een ONDERWERP.
Daarnaast heeft elke tekst een HOOFDGEDACHTE.

Deze moet je zelf kunnen bepalen!

Slide 4 - Slide

Een hoofdgedachte is
A
het onderwerp
B
de titel
C
een samenvatting van de tekst in één zin
D
de gedachte waarover een tekst gaat

Slide 5 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 6 - Quiz

Wat is een deelonderwerp? En hoe kan ik een deelonderwerp herkennen?

Slide 7 - Open question

Een kernzin is:
A
de belangrijkste zin van de tekst
B
een zin met de hoofdgedachte
C
de toelichting op de hoofdzaak
D
hoofdzaak van een alinea

Slide 8 - Quiz

KERNZINNEN
Kernzin
De belangrijkste informatie van een alinea.
Waar staat de kernzin? 
  • De 1e zin is de kernzin.
  • De 2e zin van een alinea is de kernzin.
  • De laatste zin van de alinea is de kernzin.


Slide 9 - Slide

Bijzaak
Hoofdzaak
Voorbeeld
Uitleg bij iets
Kernzin
Belangrijkste onderwerp
Aanvullende  info
Hier gaat de alinea over

Slide 10 - Drag question

Tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm
tekstdoelen
tekstsoorten
tekstvormen
informeren
informatieve teksten
handleiding, nieuwsbericht
overtuigen
betogende teksten
klachtenbrief, ingezonden brief
activeren
activerende teksten
advertentie, oproep
amuseren
amuserende teksten
roman, strip, liedtekst
opiniëren
opiniërende teksten
recensie, beschouwing

Slide 11 - Slide

1. Welke tekstvormen horen bij welke tekstsoorten?
informatieve tekst
betogende tekst
activerende tekst
amuserende tekst
advertentie
nieuwsbericht
liedtekst
recensie

Slide 12 - Drag question

Citeren is
A
Het antwoorden in eigen woorden
B
Het samenvatten van een alinea
C
Het overnemen van een tekstgedeelte
D
Het samenvatten van de hele tekst.

Slide 13 - Quiz

Je moet citeren. Wat moet je dan doen?

Slide 14 - Open question


Wat is een tussenkopje?
A
titel boven een tekst
B
tussendoor een samenvatting geven van de tekst
C
titel boven één of meer alinea's
D
een tussenkopje geeft aan wie de schrijver van de tekst is.

Slide 15 - Quiz

Feitelijke en waarderende uitspraken en argumenten
Een feitelijke uitspraak / argument is een uitspraak waarvan de schrijver meent dat deze waar, waarschijnlijk of aannemelijk is. Een feit kan worden gecontroleerd.


Een waarderende uitspraak / argument is gebaseerd op gevoelens, emoties of waarderingen van de schrijver. 

Slide 16 - Slide

Geef aan of je te maken hebt met een feitelijke of een waarderende uitspraak: Er komen nog steeds veel jongeren met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis. Daarom moet de verkoop van alcohol aan jongeren veel strenger gestraft worden.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 17 - Quiz

Geef aan of je te maken hebt met een feitelijke of een waarderende uitspraak: Het is voor iedereen goed om op een teamsport te zitten, want dat is de beste manier om te leren samenwerken.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 18 - Quiz

Om de intentie van de schrijver te bepalen let je op de houding ten opzichte van het onderwerp, niet op de toon die hij gebruikt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Intentie van de schrijven
  • De manier waarop een schrijver over het ondewerp schrijft en hoe het zich opstelt: boos, blij, verdrietig, geërgerd, etc.
  • De toon is hierin belangrijk: sarcastisch, ironisch

Slide 20 - Slide