M3 NE paragraaf 5.7 grammatica

M3 NE 
Paragraaf 5.7 grammatica 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

M3 NE 
Paragraaf 5.7 grammatica 

Slide 1 - Slide

Leerdoel
- Je leert het aanwijzend, vragend en wederkerend voornaamwoord gebruiken. 

Slide 2 - Slide

Weektaak 
- Test jezelf 5.7 grammatica 
- Basis 5.7 opdracht 1 t/m 10 

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 4 - Slide

Noem voorbeelden van bezittelijk voornaamwoorden.

Slide 5 - Mind map

Het belangrijkste werkwoord van het werkwoordelijk gezegde noem je een hulpwerkwoord (hww).
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Welk woord is een voorbeeld van een hoofdtelwoord?
A
Eerste
B
Acht
C
Laatste
D
Middelste

Slide 7 - Quiz

1. Mijn broer wordt piloot

2. Zij is een winnaar.

3. Mijn baas blijft een aardige man.

Slide 8 - Slide

Worden, zijn en blijken zijn in de vorige drie zinnen voorbeelden van ...
Tekst
A
hulpwerkwoorden
B
zelfstandige werkwoorden
C
koppelwerkwoorden

Slide 9 - Quiz

KOPPELWERKWOORD
1. Mijn broer wordt piloot.
2. Zij is een winnaar.
3. Mijn baas blijft een aardige man.


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Noem de belangrijkste aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 12 - Mind map

Deze, die
Dit, dat 
het meisje
de fiets 
de avond 
het huis 
de leerling
het verhaal

Slide 13 - Drag question

Slide 14 - Slide

Benoem de 4 vragende voornaamwoorden.

Slide 15 - Open question

Welke twee vragende voornaamwoorden worden meestal gevolgd door een zelfstandig naamwoord?

Slide 16 - Open question

Welke vraagwoorden ken je naast de vragende voornaamwoorden nog meer?

Slide 17 - Mind map

Slide 18 - Slide

Wederkerend voornaamwoord

Vergis hij zich nu niet ?
A
Vergis
B
hij
C
zich
D
niet

Slide 19 - Quiz

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Ik was me.
A
Ik
B
was
C
me

Slide 20 - Quiz

Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie
B
de, het, een
C
me, je, zich, ons
D
hij, hem, ze, zij, haar

Slide 21 - Quiz

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Hij verbrandt zich.
A
Hij
B
verbrandt
C
zich

Slide 22 - Quiz

Break-out rooms 
Vervoeg in je twee- of drietal de volgende wederkerende werkwoorden en bespreek wat er opvalt. (ik, jij, hij/zij/het, wij, jullie en zij)
1. zich uitrekken 
2. zich schamen 
3. zich vergissen
4. zich ergeren 

Slide 23 - Slide

Hoe vond je de les gaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Leerdoelen 
- Je leert het aanwijzend, vragend en wederkerend voornaamwoord gebruiken. 

Slide 25 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 26 - Open question

Weektaak 
- Test jezelf 5.7 grammatica 
- Basis 5.7 opdracht 1 t/m 10 

Slide 27 - Slide