KT1: werkwoordspelling quiz

Spellingquiz
werkwoorden
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Spellingquiz
werkwoorden

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Lesstart
- Werkblad werkwoordspelling bespreken
- Quiz (werkwoord)spelling
- Afsluiting les

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
In deze les ga je leren hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd, verleden tijd en als voltooid deelwoord schrijft.

Slide 3 - Slide

Werkblad werkwoordspelling nakijken

Pak je werkblad werkwoordspelling waar je gisteren aan hebt gewerkt.

Slide 4 - Slide

Uitleg werkwoordspelling
Hoe vind je de persoonsvorm?:
1. Zet de zin in een andere tijd.          Ik loop op straat - Ik liep op straat.
2. Verander het aantal in de zin.        Ik loop op straat - Wij lopen op straat.

Om te weten of een werkwoord op een -t of -d moet eindigen, moet je weten wat de stam van het werkwoord is. De stam van het werkwoord is het hele werkwoord -en.         werken     stam = werk          lopen      stam = lop

Slide 5 - Slide

Uitleg werkwoordspelling
De tegenwoordige tijd beschrijft iets wat nu of in de toekomst gebeurt.

Ik                                      stam                                              werk
Jij                                     stam + t                                        werkt
Hij/zij/het/u                stam + t                                         werkt
Wij/jullie/zij                 stam + en                                     werken

Let op! Heb je een werkwoord als 'lopen', waarbij de stam 'lop' is? Dan voeg je een klinker toe: lop --> loop

Slide 6 - Slide

Uitleg werkwoordspelling
De verleden tijd geeft aan dat iets in het verleden is gebeurd.
- Zwakke werkwoorden
- Sterke werkwoorden

Spelling van sterke werkwoorden:
Bij sterke werkwoorden is een werkwoord zo sterk dat hij kan veranderen. Bijvoorbeeld:
Kopen – kochten lopen – liepen zwemmen – zwommen



Slide 7 - Slide

Uitleg zwakke werkwoorden
Spelling van zwakke werkwoorden:
1. Kijk naar de laatste letter van de stam van het werkwoord (hele werkwoord -en).
2. Zit die letter in ’T K o F S CH i P (+ X)?
3. Ja? Dan schrijf je de verleden tijd met -te of -ten.
Nee? Dan schrijf je de verleden tijd met een -de of -den.
Voorbeelden: werken: stam = werk  werkte(n)
   Juichen: stam = juich  juichte(n)

Slide 8 - Slide

Uitleg werkwoordspelling
Een voltooid deelwoord wordt gebruikt om te vertellen dat iets al is gebeurd en afgerond is. Ze beginnen vaak met ge-, maar ze kunnen ook beginnen met be-, ver-, ont- en her-.

Bij zwakke werkwoorden eindigt een voltooid deelwoord op een -d of -t.
Een sterk werkwoord eindigt als voltooid deelwoord altijd op -en.

Voorbeelden:
- Ik heb gewerkt bij de Domino’s.
- Wij hebben vorig jaar over de boulevard gelopen.




Slide 9 - Slide

Gisteren .... (lopen) wij in de regen.
A
lopten
B
loopten
C
liepen

Slide 10 - Quiz

Ik heb koekjes ... (bakken)
A
bakken
B
bakte
C
gebakken

Slide 11 - Quiz

Ik heb bij een restaurant ... (werken)
A
werk
B
werken
C
gewerkt

Slide 12 - Quiz

Hij ... (vinden) sporten leuk.
A
vind
B
vindt

Slide 13 - Quiz

Gisteren ..... (hopen) ik op lasagne.
A
hoop
B
hoopte
C
hoopde

Slide 14 - Quiz

Wij ..... (werken) hard.

Slide 15 - Open question

..... (worden) jij morgen dertien?

Slide 16 - Open question

De toets wordt door ons ..... (halen).

Slide 17 - Open question

Mijn ouders hebben ..... (werken)

Slide 18 - Open question

Het nieuwtje ..... (verspreiden, v.t.) zich door de hele school.

Slide 19 - Open question

Oma (meervoud)

Slide 20 - Open question

Oma (verkleinwoord)

Slide 21 - Open question

Plateau (meervoud)

Slide 22 - Open question

Plateau (verkleinwoord)

Slide 23 - Open question

Meisje + jurk

Slide 24 - Open question

meisje + speelgoed

Slide 25 - Open question

Zon + schijn

Slide 26 - Open question

Auto + ongeluk

Slide 27 - Open question

christendom of Christendom?

Slide 28 - Open question

mevrouw van der sluis

Slide 29 - Open question

Hoe oefenen voor de toets spelling?
1. Samenvatting van spelling op Magister leren.
2. Oefenen via de spelling- en werkwoordspellingapp op PLOT26. Heb je een woord fout? Ga dan na waarom het fout is! Daar leer je het meeste van.
3. Oefen met werkwoordspelling via de linkjes op Magister.


Slide 30 - Slide

Huiswerk:
Leer voor de toets van spelling. 

Woensdag 17 maart: toets voor groep 1.
Maandag 22 maart: toets voor groep 2.

Slide 31 - Slide