This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Bonjour !
- Zet je camera aan
- Leg je telefoon naast je, we gaan het gebruiken
Fijne les!
Slide 1 - Slide
Aujourd'hui
- Herhalingsoefening
- Grammatica I
Leerdoel : Jullie begrijpen de tekst.
Slide 2 - Slide
"Hij gaat zijn profiel kiezen"
In het Frans?
A
Il va choisir sa filière
B
Il vas choisir sa filière
C
Il vont choisir sa filière
D
Il aller choisir sa filière
Slide 3 - Quiz
Futur proche
Jullie moeten le futur proche gebruiken om te zeggen dat iets op korte termijn gaat gebeuren.
Futur proche =
aller + hele ww
Je vais choisir ma filière. --> Ik ga mijn profiel kiezen.
Slide 4 - Slide
Futur proche
Aller
Je
vais
Tu
vas
Il / Elle / On
va
Nous
allons
Vous
allez
Ils
vont
Slide 5 - Slide
"Jullie zullen jullie profiel kiezen"
In het Frans?
A
Vous choisiriez une voiture
B
Vous choisiraient une voiture
C
Vous choisirez une voiture
D
Vous choisissiez une voiture
Slide 6 - Quiz
Futur simple
Futur simple = Nederlands met zullen
Ik zal werken --> Je travaillerai
Hele ww + uitgangen van avoir met de tegenwoordige tijd
Slide 7 - Slide
"Ik zal mijn profiel kiezen"
In het Frans?
A
Je choisirai ma filière
B
Je choisirais ma filière
Slide 8 - Quiz
"Ze zullen hun profiel kiezen"
In het Frans?
A
Ils choisirons leur filière
B
Ils choisiront leur filière
Slide 9 - Quiz
Futur simple
Let op!!
Je mangerais met een -s = conditionnel
Je mangerai zonder een -s = toekomst
Nous mangerons met een -s = nous vorm
Ils mangeront met een -t = ils / elles vorm
Slide 10 - Slide
"We zullen de boeken leggen"
In het Frans?
A
Nous mettrons les livres
B
Nous mettreons les mots
Slide 11 - Quiz
Futur simple - Uitzonderingen
Met de ww in -re, moet de laatste -e weg.
apprendre --> apprendr --> j'apprendrai
Slide 12 - Slide
"Ik zal het moeten doen"
In het Frans?
A
Je devoirais le faire
B
Je devais le faire
C
Je devoirai le faire
D
Je devrai le faire
Slide 13 - Quiz
Futur simple - Uitzonderingen
De stam van de volgende ww zijn onregelmatig
être --> je serai pouvoir --> je pourrai
avoir --> j'aurai vouloir --> je voudrai
faire --> je ferai venir --> je viendrai
aller --> j'irai devoir --> je devrais
Slide 14 - Slide
Grammatica - Een vraag stellen
Zonder vraagwoord
als een gewone zin, maar dan vragend uitgesproken
Vous parlez français?
est-ce que + gewone zin
Est-ce que vous parlez français?
inversie
Parlez-vous français?
Slide 15 - Slide
Grammatica - Een vraag stellen
Let op bij inversie: Inversie is alleen mogelijk met een persoonlijk voornaamwoord (tu, il, elle enzovoort). Bij namen van personen voeg je een voornaamwoord toe.
Daarom is 'Parle Rachid français?' niet correct.
Vous parlez français?
Parlez-vous français?
Rachid parle français?
Rachid, parle-t-il français?
Slide 16 - Slide
Grammatica - Een vraag stellen
Met een vraagwoord
vraagwoord + est-ce que + gewone zin
Oùest-ce qu‘on parle français?
Slide 17 - Slide
Grammatica - Een vraag stellen
Er zijn ook andere manieren om een vraag te stellen met een vraagwoord. Maar bovenstaande manier is altijd correct. Andere manieren zijn:
gewone zin + vraagwoord
On parle français où?
vraagwoord + inversie
Où parle-t-on français?
Slide 18 - Slide
'Parle-t-il Néerlandais?'
Is de zin correct?
A
Ja
B
Nee
Slide 19 - Quiz
'Parle Jan Allemand?'
Is de zin correct?
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quiz
Grammatica - Een vraag stellen
Goede zinnen :
- Jan, parle-t-il Allemand?
- Est ce que Jan parle Allemand?
- Jan parle allemand?
Slide 21 - Slide
'Est-ce qu'on parle Néerlandais en Belgique?' Is de zin correct?
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quiz
'Est-ce qu'où parle Néerlandais ?'
Is de zin correct?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quiz
Grammatica - Een vraag stellen
Goede zinnen :
- Où est-ce-qu'on parle Néerlandais?
- Où parle-t-on Néerlandais?
- Où on parle Néerlandais?
- On parle Néerlandais où?
Slide 24 - Slide
Grammatica - Een vraag stellen
Het vraagwoord quel
Quel (welke/wat) past zich aan het zelfstandig naamwoord aan waar het bij hoort
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
quel
quelle
meervoud
quels
quelles
Slide 25 - Slide
'Quel homme est petit?'
Is de zin correct?
A
Ja
B
Nee
Slide 26 - Quiz
'Quel femme est petite?'
Is de zin correct?
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quiz
Grammatica - Een vraag stellen
Goede zin :
'Quellefemme est petite?'
femme is enkelvoud en vrouwelijk --> quelle
Slide 28 - Slide
'Quel hommes sont petits?'
Is de zin correct?
A
Ja
B
Nee
Slide 29 - Quiz
Grammatica - Een vraag stellen
Goede zin :
'Quels hommes sont petits'
hommes is meervoud en mannelijk --> quels
Slide 30 - Slide
'Quelles femmes sont petites?'
Is de zin correct?
A
Ja
B
Nee
Slide 31 - Quiz
Grammatica - Een vraag stellen
Als quel(le)(s) gevolgd wordt door 'est' of 'sont', betekent het wat.
Quelest ton pays préféré?
Wat is je lievelingsland?
Quellessont les autres différences?
Wat zijn de andere verschillen?
Slide 32 - Slide
Oefeningen
31b (31-2 op de digitale methode) : Vul onderstaande vraagwoorden op de juiste plek in. Er blijven twee vraagwoorden over.
31c (31 - 3 op de dm) : Luister naar het fragment. Op welke manier zijn de zinnen vragend gemaakt? Kies het juiste antwoord.
Slide 33 - Slide
Oefeningen
32a (32-1) : Maak de zinnen vragend met est-ce que.
32b (32 - 2) : Maak de zinnen vragend met inversie.
32c (32 - 3 / 32 - 4) : Stel op twee manieren een vraag met een vraagwoord. Gebruik het vraagwoord dat tussen haakjes staat. Gebruik één keer inversie en één keer est-ce que.
32d (32 - 5) : Vul de juiste vorm van quel(le)(s) in.
Slide 34 - Slide
Oefeningen
32e (32 - 6) : Koppel de mogelijkheden om correcte zinnen te maken.
32f (32 - 7) : Lees het gesprek. Vul de juiste vragen in bij de antwoorden. Gebruik in elke zin een ander vraagwoord. Gebruik telkens est-ce que of inversie.
Slide 35 - Slide
Aan de slag
31b, 31c en 32
Slide 36 - Slide
Huiswerk
Grammatica I leren. We gaan een herhalingsoefening maken.