Je kunt beschrijven waar scheikundigen zich mee bezighouden.
Je kunt een stof herkennen aan zijn stofeigenschappen.
Je kunt informatie over de eigenschappen en het veilig gebruik van stoffen opzoeken op een chemiekaart.
Je kunt de betekenis van de gevarensymbolen benoemen voor corrosief, schadelijk, explosief, ontvlambaar en giftig.
Je kunt berekeningen maken met dichtheid.
Slide 2 - Slide
scheikunde
Bij scheikunde onderzoek je de eigenschappen van stoffen, hoe je deze stoffen kunt veranderen of hoe je nieuwe stoffen kunt maken
Slide 3 - Slide
Stofeigenschappen: kenmerken waaraan je een stof kunt herkennen:
Smaak
Geur
Fase: is iets vast, vloeibaar of gasvormig?
Kleur
Oplosbaarheid in water
Elektrische geleiding
Kookpunt: de temperatuur waarbij een vloeistof begint te koken
Smeltpunt: de temperatuur waarbij een vaste stof begint te smelten. Als de gesmolten stof weer afkoelt, stolt de stof weer bij dezelfde temperatuur = stolpunt.
Dichtheid
Slide 4 - Slide
Gevaarlijke stoffen
Op potten of flessen van chemicaliën ((gevaarlijke)stoffen) staan gevarensymbolen/veiligheidspictogrammen.
(Binas)
Slide 5 - Slide
Leerdoelen 1.2 Fasen en faseovergangen
Je kunt de vier belangrijkste kenmerken van het deeltjesmodel noemen.
Je kunt de toestandsaanduidingen (fasen) met hun betekenis beschrijven.
Je kunt de zes faseovergangen benoemen.
Je kunt uitleggen welke invloed verandering van temperatuur heeft op de snelheid en onderlinge aantrekkingskracht van moleculen.
Je kunt uitleggen waarom veranderingen in de snelheid van moleculen en hun onderlinge aantrekkingskracht een faseovergang tot gevolg kunnen hebben.
Slide 6 - Slide
Deeltjesmodel
Elke stof is opgebouwd uit heel kleine deeltjes: moleculen.
Elke stof bestaat uit zijn eigen soort moleculen
Moleculen bewegen voortdurend
Als de temperatuur stijgt, gaan moleculen sneller (heftiger) bewegen)
Moleculen trekken elkaar aan
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Fasen
Vaste stof (s)
Vloeistof (l)
Gas (g)
Opgelost in water (aq)
Slide 9 - Slide
Faseovergangen
Slide 10 - Slide
Leerdoelen 1.3 zuivere stoffen en mengsels
Je kunt beschrijven dat een zuivere stof uit één soort moleculen bestaat.
Je kunt beschrijven dat een mengsel uit meerdere soorten moleculen bestaat.
Je kunt uitleggen dat een zuivere stof tijdens zijn faseovergang niet van temperatuur verandert.
Je kunt uitleggen dat een mengsel tijdens zijn faseovergang van temperatuur verandert.
Je kunt verschillende zuivere stoffen en mengsels noemen.
Slide 11 - Slide
Zuivere stoffen en mengsels
Zuivere stof: wanneer de stof uit alleen maar één soort stof/moleculen bestaat.
Mengsel: een stof dat uit twee of meerdere soorten stoffen/moleculen bestaat.
Slide 12 - Slide
Zuivere stof en mengsel
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Zuivere stof
Smeltpunt
Stolpunt
Kookpunt
Mengsel
Smelttraject
Stoltraject
Kooktraject
Slide 15 - Slide
bestaat uit 1 soort moleculen
dus smeltpunt (=stolpunt) + kookpunt
temperatuur constant bij faseovergang
bestaan uit meerdere soorten moleculen
dus een smelt- en kooktraject
temperatuurniet constant bij faseovergang
Zuivere stoffen Mengsels
Slide 16 - Slide
Leerdoelen 1.4 Mengsels
Je kunt uitleggen wat een oplossing is.
Je kunt uitleggen wat een suspensie is.
Je kunt uitleggen wat een emulsie is.
Je kunt herkennen of een mengsel een oplossing, een suspensie of een emulsie is.
Je kunt voorbeelden van de verschillende typen mengsels noemen.
Slide 17 - Slide
Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie
Slide 18 - Slide
Oplossing
Oplossing: helder, soms gekleurde vloeistof, waarin één of meer stoffen zijn opgelost.
Stof die je oplost kan zijn: vast, vloeibaar of gas
De vloeistof waarin je de andere stof oplost, heet het oplosmiddel.
Water is het meest voorkomende oplosmiddel. Andere oplosmiddelen:
Wasbenzine: voor het oplossen van vet.
Aceton: oplossen van nagellak (aceton zit in nagellakremover)
Alcohol: voor het oplossen van vet. (bv ramen wassen)
Slide 19 - Slide
Suspensie
Suspensie: troebel mengsel van fijn verdeelde vaste stof die zweeft in een vloeistof.
Bezinken: meestal zakt de vaste stof na enige tijd na beneden.
Bv. Krijt in water
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Emulsie
Emulsie: mengsel van vloeistoffen, waarbij druppeltjes van de ene vloeistof zweven in de andere.
Emulgator: zorgt ervoor dat twee vloeistoffen niet ontmengen (dus hij laat de twee vloeistoffen mengen)
Bv. Mayonaise
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Werking emulgator
Slide 25 - Slide
Mengsels
Slide 26 - Slide
Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie
Slide 27 - Slide
Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie
vaste stof / vloeistof / gas opgelost in een vloeistof (oplosmiddel)
Helder, soms gekleurd
Slide 28 - Slide
Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie
vaste stof / vloeistof / gas opgelost in een vloeistof (oplosmiddel)
Helder, soms gekleurd
Kleine vaste deeltjes, die zweven in een vloeistof.
Troebel, wit of gekleurd
Slide 29 - Slide
Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie
vaste stof / vloeistof / gas opgelost in een vloeistof (oplosmiddel)
Helder, soms gekleurd
Kleine vaste deeltjes, die zweven in een vloeistof.
Troebel, wit of gekleurd
2 (of meer) vloeistoffen die niet mengen.
Troebel
Slide 30 - Slide
Leerdoelen 1.5 Chemische reacties
Je kunt beschrijven wat een chemische reactie is.
Je kunt een reactieschema van een scheikundig verschijnsel opstellen.
Slide 31 - Slide
Chemische reactie
Chemische reactie: als de beginstoffen verdwijnen en er nieuwe stoffen ontstaan
Slide 32 - Slide
Reactieschema: een verkorte weergave van een chemische reactie in woorden
Regels
Beginstoffen voor de pijl
--> (pijl altijd naar rechts)
Reactieproducten achter de pijl
Altijd fase achter de stoffen (s)/(l)/(g)
Beginstoffen --> reactieproducten
Slide 33 - Slide
Voorbeeld: bij een reactie tussen koolstof en zuurstof ontstaat koolstofdioxide
koolstof (s) + zuurstof (g) --> koolstofdioxide (g)
Slide 34 - Slide
Nu jullie: hoe ziet het reactieschema eruit van de volgende reactie?(denk aan toestandsaanduidingen)
Om de vaste stof magnesiumoxide te maken, moet je magnesium en zuurstof met elkaar laten reageren.
Reactieschema:
Zuurstof (g) + magnesium (s) --> magnesiumoxide (s)
Slide 35 - Slide
Nu jullie: hoe ziet het reactieschema eruit van de volgende reactie? (denk aan toestandsaanduidingen)
Om papier te verbranden is er zuurstof nodig. Na de verbranding ontstaan koolstof, waterdamp en koolstofdioxide.
Reactieschema:
Papier (s) + zuurstof (g) --> koolstof (s) + water (g) + koolstofdioxide (g)