H1 Herhaling

H1 Herhaling
1 / 36
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H1 Herhaling

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 1.1 Stofeigenschappen
  • Je kunt beschrijven waar scheikundigen zich mee bezighouden.
  • Je kunt een stof herkennen aan zijn stofeigenschappen.
  • Je kunt informatie over de eigenschappen en het veilig gebruik van stoffen opzoeken op een chemiekaart.
  • Je kunt de betekenis van de gevarensymbolen benoemen voor corrosief, schadelijk, explosief, ontvlambaar en giftig.
  • Je kunt berekeningen maken met dichtheid. 

Slide 2 - Slide

scheikunde
Bij scheikunde onderzoek je de eigenschappen van stoffen, hoe je deze stoffen kunt veranderen of hoe je nieuwe stoffen kunt maken

Slide 3 - Slide

Stofeigenschappen: kenmerken waaraan je een stof kunt herkennen:
  • Smaak
  • Geur
  • Fase: is iets vast, vloeibaar of gasvormig? 
  • Kleur
  • Oplosbaarheid in water
  • Elektrische geleiding
  • Kookpunt: de temperatuur waarbij een vloeistof begint te koken
  • Smeltpunt: de temperatuur waarbij een vaste stof begint te smelten. Als de gesmolten stof weer afkoelt, stolt de stof weer bij dezelfde temperatuur = stolpunt.
  • Dichtheid

Slide 4 - Slide

Gevaarlijke stoffen
Op potten of flessen van chemicaliën ((gevaarlijke)stoffen) staan gevarensymbolen/veiligheidspictogrammen.
(Binas)

Slide 5 - Slide

Leerdoelen 1.2 Fasen en faseovergangen
  • Je kunt de vier belangrijkste kenmerken van het deeltjesmodel noemen.
  • Je kunt de toestandsaanduidingen (fasen) met hun betekenis beschrijven.
  • Je kunt de zes faseovergangen benoemen.
  • Je kunt uitleggen welke invloed verandering van temperatuur heeft op de snelheid en onderlinge aantrekkingskracht van moleculen.
  • Je kunt uitleggen waarom veranderingen in de snelheid van moleculen en hun onderlinge aantrekkingskracht een faseovergang tot gevolg kunnen hebben. 

Slide 6 - Slide

Deeltjesmodel
  • Elke stof is opgebouwd uit heel kleine deeltjes: moleculen. 
  • Elke stof bestaat uit zijn eigen soort moleculen
  • Moleculen bewegen voortdurend
  • Als de temperatuur stijgt, gaan moleculen sneller (heftiger) bewegen)
  • Moleculen trekken elkaar aan 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Fasen
Vaste stof (s)
Vloeistof (l)
Gas (g)

Opgelost in water (aq)

Slide 9 - Slide

Faseovergangen

Slide 10 - Slide

Leerdoelen 1.3 zuivere stoffen en mengsels
  • Je kunt beschrijven dat een zuivere stof uit één soort moleculen bestaat.
  • Je kunt beschrijven dat een mengsel uit meerdere soorten moleculen bestaat.
  • Je kunt uitleggen dat een zuivere stof tijdens zijn faseovergang niet van temperatuur verandert.
  • Je kunt uitleggen dat een mengsel tijdens zijn faseovergang van temperatuur verandert.
  •  Je kunt verschillende zuivere stoffen en mengsels noemen. 

Slide 11 - Slide

Zuivere stoffen en mengsels
  • Zuivere stof: wanneer de stof uit alleen maar één soort stof/moleculen bestaat.
  • Mengsel: een stof dat uit twee of meerdere soorten stoffen/moleculen bestaat.


Slide 12 - Slide

Zuivere stof en mengsel

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Zuivere stof

  • Smeltpunt
  • Stolpunt
  • Kookpunt
Mengsel

  • Smelttraject
  • Stoltraject
  • Kooktraject

Slide 15 - Slide


  • bestaat uit 1 soort moleculen
  • dus smeltpunt (=stolpunt) + kookpunt 
  • temperatuur constant bij faseovergang


  • bestaan uit meerdere soorten moleculen
  • dus een smelt- en kooktraject
  • temperatuur niet constant bij faseovergang
            Zuivere stoffen                         Mengsels               

Slide 16 - Slide

Leerdoelen 1.4 Mengsels
  •  Je kunt uitleggen wat een oplossing is.
  • Je kunt uitleggen wat een suspensie is.
  • Je kunt uitleggen wat een emulsie is.
  • Je kunt herkennen of een mengsel een oplossing, een suspensie of een emulsie is.
  • Je kunt voorbeelden van de verschillende typen mengsels noemen.

Slide 17 - Slide

Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie

Slide 18 - Slide

Oplossing
Oplossing: helder, soms gekleurde vloeistof, waarin één of meer stoffen zijn opgelost.
  • Stof die je oplost kan zijn: vast, vloeibaar of gas
  • De vloeistof waarin je de andere stof oplost, heet het oplosmiddel. 
Water is het meest voorkomende oplosmiddel. Andere oplosmiddelen:
  • Wasbenzine: voor het oplossen van vet.
  • Aceton: oplossen van nagellak (aceton zit in nagellakremover)
  • Alcohol: voor het oplossen van vet. (bv ramen wassen)

Slide 19 - Slide

Suspensie
  • Suspensie: troebel mengsel van fijn verdeelde vaste stof die zweeft in een vloeistof.

  • Bezinken: meestal zakt de vaste stof na enige tijd na beneden.
  • Bv. Krijt in water



Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Emulsie
  • Emulsie: mengsel van vloeistoffen, waarbij druppeltjes van de ene vloeistof zweven in de andere.
  • Emulgator: zorgt ervoor dat twee vloeistoffen niet ontmengen (dus hij laat de twee vloeistoffen mengen)
  • Bv. Mayonaise



Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Werking emulgator

Slide 25 - Slide

Mengsels

Slide 26 - Slide

Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie

Slide 27 - Slide

Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie
  • vaste stof / vloeistof / gas opgelost in een vloeistof (oplosmiddel)
  • Helder, soms gekleurd

Slide 28 - Slide

Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie
  • vaste stof / vloeistof / gas opgelost in een vloeistof (oplosmiddel)
  • Helder, soms gekleurd
  • Kleine vaste deeltjes, die zweven in een vloeistof.
  • Troebel, wit of gekleurd

Slide 29 - Slide

Mengsels
Oplossing
Emulsie
Suspensie
  • vaste stof / vloeistof / gas opgelost in een vloeistof (oplosmiddel)
  • Helder, soms gekleurd
  • Kleine vaste deeltjes, die zweven in een vloeistof.
  • Troebel, wit of gekleurd
  • 2 (of meer) vloeistoffen die niet mengen.
  • Troebel

Slide 30 - Slide

Leerdoelen 1.5 Chemische reacties
  • Je kunt beschrijven wat een chemische reactie is.
  • Je kunt een reactieschema van een scheikundig verschijnsel opstellen. 

Slide 31 - Slide

Chemische reactie

Chemische reactie: als de beginstoffen verdwijnen en er nieuwe stoffen ontstaan

Slide 32 - Slide


Reactieschema: een verkorte weergave van een chemische reactie in woorden
Regels
  • Beginstoffen voor de pijl
  • --> (pijl altijd naar rechts)
  • Reactieproducten achter de pijl
  • Altijd fase achter de stoffen (s)/(l)/(g)

  • Beginstoffen --> reactieproducten

Slide 33 - Slide

Voorbeeld: bij een reactie tussen koolstof en zuurstof ontstaat koolstofdioxide



  • koolstof (s) + zuurstof (g) --> koolstofdioxide (g)

Slide 34 - Slide

Nu jullie: hoe ziet het reactieschema eruit van de volgende reactie?(denk aan toestandsaanduidingen)
Om de vaste stof magnesiumoxide te maken, moet je magnesium en zuurstof met elkaar laten reageren.


  • Reactieschema:
  • Zuurstof (g) + magnesium (s) --> magnesiumoxide (s)


Slide 35 - Slide

Nu jullie: hoe ziet het reactieschema eruit van de volgende reactie? (denk aan toestandsaanduidingen)
Om papier te verbranden is er zuurstof nodig. Na de verbranding ontstaan koolstof, waterdamp en koolstofdioxide.

  • Reactieschema:
  • Papier (s) + zuurstof (g) --> koolstof (s) + water (g) + koolstofdioxide (g)


Slide 36 - Slide