Grammatica blok 2 - les 1 - 28 okt

Nederlands
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
We gaan blok 1 grammatica herhalen. Dit duurt 10 minuten.

Wat is een persoonsvorm en hoe vind je die in een zin?
Wat is het onderwerp in een zin?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Na de uitleg gaan 15 minuten jullie zelfstandig werken.









Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?

Een werkwoord is een doe-woord.
Het werkwoord in een zin vertelt wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.








Slide 3 - Slide

Wat is een werkwoord?

Worden en zijn, zijn ook werkwoorden. 

Die vertellen niet wat iets of iemand doet, maar wat iemand of iets is.







Slide 4 - Slide

Welke drie vormen ken je? 

Slide 5 - Slide

Wat is een persoonsvorm?

De pv is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd kunt schrijven.

Je gebruikt de tijdproef om de persoonsvorm in een zin te vinden. 




Slide 6 - Slide

Zet de volgende zin in de verleden tijd:
'Monica pakt de cadeautjes in'.

Slide 7 - Open question

Wat is het werkwoord in de zin?
'Monica pakt de cadeautjes in'.

Slide 8 - Open question

Een zin bestaat uit twee basisdelen. Deze basisdelen zijn onmisbaar. 


1) een deel dat zegt wat er gebeurt (= het werkwoord)
2) een deel dat zegt wie/wat het doet (= onderwerp)

Slide 9 - Slide

'Rogier schaakt.'

Wie of wat doet het in bovenstaande zin?
A
Rogier
B
niemand

Slide 10 - Quiz

'Rogier schaakt.'

Wat gebeurt er in bovenstaande zin?
A
Niets
B
schaken

Slide 11 - Quiz

'Rogier schaakt.'

Zet bovenstaande zin in de verleden tijd.

Slide 12 - Open question

'Rogier schaakt op school.'

Maak de zin compleet met wanneer het gebeurt.

Slide 13 - Open question

'Mijn moeder heeft de rommel opgeruimd.'
Wat zijn alle werkwoorden in de zin?
A
heeft
B
opgeruimd
C
heeft opgeruimd

Slide 14 - Quiz

Alle werkwoorden in een zin noemen we het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde is:
A
De pv
B
De pv + alle andere werkwoorden in de zin

Slide 16 - Quiz

'De docent gaat ons straks laten oefenen.'

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
A
gaat
B
gaat laten oefenen
C
oefenen

Slide 17 - Quiz


Soms een werkwoord gesplitst in de zin voorkomen.

Voorbeelden zijn:
Uitslapen en uitlaten


Voorbeelden zijn:
Ik slaap in het weekend heel lang uit.

Mijn moeder liet de hond uit.

Slide 18 - Slide

'Hij biedt een drankje aan.'

Wat is het werkwoord in de zin?
A
biedt
B
hij biedt
C
biedt aan
D
biedt drankje aan

Slide 19 - Quiz

'De docent keek de toetsen na.'

Wat is het hele werkwoord in de zin?
A
keek
B
hij keek
C
keek na
D
keek de toetsen na

Slide 20 - Quiz

Ik weet wat een werkwoord is en hoe ik dit kan vinden in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Zelf aan de slag

Maak van Blok 2 GRAMMATICA opdracht 2.4 t/m 2.7.
Je mag zachtjes overleggen met je buurman of buurvrouw.


timer
15:00

Slide 22 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 23 - Slide

Voorzetsels

Slide 24 - Slide

Voorzetsels

Slide 25 - Mind map

Wat is GEEN voorzetsel?
A
hier
B
in
C
tussen
D
wegens

Slide 26 - Quiz

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter, sinds
C
raam, deur, wand, vakantie
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 27 - Quiz

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspelen, voorzeggen

Slide 28 - Quiz

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 29 - Quiz

Wat is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles

Slide 30 - Quiz