Spelling: persoonsvorm verleden tijd (PVVT)

10 minuten lezen
timer
4:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

10 minuten lezen
timer
4:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 

  1. Huiswerk nakijken
  2. Spelling: persoonsvorm verleden tijd (PVVT)
  3. Huiswerk

Slide 2 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Huiswerk nakijken
Waar? 
Bladzijde 64 tot en met 65

Waarover?
Spelling in het woordenboek

Welke opdracht?
1 tot en met 4



Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1 
  • 1 applaudisseren
  • 2 attractief
  • 3 barbecue
  • 4 collegiaal
  • 5 consciëntieus
  • 6 eerste kerstdag
  • 7 elektrisch
  • 8 interview
  • 9 onmiddellijk
  • 10 stiekem

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2 
  • 1 Gisteren hockeyden en softbalden de meiden van 1b tijdens de gymnastiekles.
  • 2 De officiële uitslag van de toets krijgen jullie na de herfstvakantie.
  • 3 Mijn Noord-Hollandse neef heeft verkering met een Limburgs meisje.
  • 4 Zijn Spaanse tomaten duurder dan Italiaanse?
  • 5 De website van onze school is afgelopen weekend helemaal geüpdatet.
  • 6 In Noord- en Oost-Europa wordt door veel mensen Russisch gesproken.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3
  • 1 doof – dover – doofst
  • 2 enthousiast – enthousiaster – enthousiastst / meest enthousiast
  • 3 goed – beter – best
  • 4 graag – liever – liefst (ook goed: graag – grager – graagst = begerig)
  • 5 kwaad – kwader – kwaadst
  • 6 lief – liever – liefst
  • 7 praktisch – praktischer – meest praktisch
  • 8 veel – meer – meest
  • 9 verbaasd – verbaasder – verbaasdst / meest verbaasd
  • 10 weinig – minder – minst
  • 11 wijs – wijzer – wijst
  • 12 zwaar – zwaarder – zwaarst

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4
  • 1 blad – bladen (bijv. tijdschriften, vellen papier) / bladeren of blaren (van een bloem, plant, boom of struik)
  • 2 datum – data / datums
  • 3 fantasie – fantasieën
  • 4 handvat – handvatten / handvaten
  • 5 medium – media / mediums
  • 6 motor – motoren / motors
  • 7 luiwammes – luiwammesen
  • 8 museum – musea / museums
  • 9 pad – paden (smalle wegen) / padden (soort kikkers)
  • 10 portier – portiers (bewakers van de ingang van een gebouw, die bezoekers in- en uitlaten) / portieren (deuren van een auto)
  • 11 smid – smeden
  • 12 stad – steden

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Video

This item has no instructions

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

(spoeden)

De brandweer ... zich naar de plek van het ongeval.
A
spoede
B
spoedde

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

vul de juiste vorm in (pv-vt)

Ze (leven) ... nog lang en gelukkig.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

De brandweerlieden (bevrijden pvvt) de automobilist uit zijn auto.
A
bevrijde
B
bevrijdde
C
bevrijden
D
bevrijdden

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

vul de juiste vorm in (pv-vt)

Hoe (heten) ... die serie ook al weer?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Geleerd
* Hoe je de pv moet schrijven in de tt en vt.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk 
Waar? 
Bladzijde 66 tot en met 67

Waarover?
Persoonsvorm in de verleden tijd (pvvt)

Welke opdracht?
1 tot en met 4

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Nee, voor volgende week


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Aanstaande vrijdag:
SO lezen hoofdstuk 1 tot en met 3 in computerlokaal 55

Tot vrijdag!

Slide 16 - Slide

This item has no instructions