This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Wanneer?
-als het meewerkend voorwerp is
-als het vooraf gegaan wordt door de vz:
aus, bei mit, nach, seit, von, zu ...
(ik ben aan vakantie toe...)
Je kunt "aan" of "voor"
vóór het zinsdeel zetten.
bijv
Ik geef mijn moeder bloemen.
"mijn moeder" is het meew. vw
Je kunt zeggen "aan" mijn moeder.
Ich schicke meinem Vater Blume. Ich schicke .... Blume
Ich habe es deiner Freundin gesagt. Ich habe es ..... gesagt.
Lees de zin!
wat is het onderwerp? -> 1e naamval
wat is het lv? -> 4e naamval
wat is het mv? -> 3e naamval
voorzetsels? -> 3e of 4e naamval toepassen
Denk aan het geslacht!!
das Mädchen (o) => es dus geen sie!!
Übung 23 bis 27
Wörter bis "krank"