SCHRIJVEN & FORMULEREN 2 / verwijzen II

Schrijven & Formuleren 2

Verwijzen 2
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Schrijven & Formuleren 2

Verwijzen 2

Slide 1 - Slide

Vorige les:
  • verwijswoorden: personen en dingen

Vandaag:
  • verwijzen met deze en die
  • verwijzen met dit en dat
  • verwijzen met wie / waarmee
  • verwijzen over wie / waarover

Slide 2 - Slide

We beginnen met een stukje herhaling van vorige week ....

Slide 3 - Slide

De leraren gaan morgen staken. Volgens ... krijgen ze te weinig salaris.
A
Hen
B
Hun

Slide 4 - Quiz

De kabel is niet goed aangesloten. Daardoor werken ... niet goed.
A
Zij
B
Ze

Slide 5 - Quiz

Laat die boeken eens liggen!
Die boeken zijn van ...
A
Hun
B
Hen

Slide 6 - Quiz

Daniel en Binyam gaan morgen een toespraak houden.
... zijn daar heel zenuwachtig over.
A
Ze
B
Zij

Slide 7 - Quiz

Dat boek is van hen. Het is ... boek.
A
Hun
B
Zijn
C
Hen
D
Haar

Slide 8 - Quiz

Verwijzen met deze en die:

  • Verwijs naar een de-woord en naar meervoud met deze of die;
  • De man die daar loopt, is de burgemeester van Arnhem.
  • De laptop ligt in de kast. Wil je mij die even aangeven?
  • De tassen zijn voor de studenten. Wil je die/deze straks even uitdelen?


Slide 9 - Slide

Meervoud of de-woord? Deze of die.
  • De sanseveria houdt van zon. Zet deze daarom op een lichte plaats. 
  • Hebt u tickets besteld? Dan kunt u deze ophalen bij de kassa.


  • De sanseveria houdt van zon. Zet die daarom op een lichte plaats.

  • Hebt u tickets besteld? Dan kunt u die ophalen bij de kassa.

< dichtbij
< verder weg

Slide 10 - Slide

De docent legt ... toetsen klaar voor de leerlingen.
A
Deze
B
Dit
C
Die

Slide 11 - Quiz

De vrouw ... daar loopt, is een bekende zangeres.
A
Die
B
Dat

Slide 12 - Quiz

Mijn autosleutels liggen op tafel. Wil je ... even aangeven?
A
Deze
B
Die

Slide 13 - Quiz

Verwijs naar een het-woord? Dit en dat

  • Het meisje dat daar zit, is verdrietig.
  • Het paard dat daar loopt, is ziek.
  • Ik heb dit boek in één avond uitgelezen.
  • > 'dit' gebruik je als het bezit erachter staat!
  • Dat boek heb ik in één avond uitgelezen.

Dus niet:
  • Het meisje die daar zit, is verdrietig. = fout




Slide 14 - Slide

Verwijs naar een het-woord met dit en dat
  • Als er een gaatje is ontstaan, vult de tandarts dit met composiet.
  •  5-1 tegen Spanje - dit had niemand verwacht.

  • Als er een gaatje is ontstaan, vult de tandarts dat met composiet.
  • 5-1 tegen Spanje - dat had niemand verwacht.
< dichtbij
< verder weg

Slide 15 - Slide

De tafel ... ik heb geverfd, is erg mooi geworden.
A
Die
B
Dat

Slide 16 - Quiz

Er staat een fout in het boek en ... moet ik corrigeren.
A
Dat
B
Die

Slide 17 - Quiz

Het bedrijf ... fietsen maakt, gaat een nieuwe fabriek bouwen.
A
Die
B
Dat

Slide 18 - Quiz

De dame ... daar loopt, is de vriendin van Jan.
A
Dat
B
Die

Slide 19 - Quiz

Weet jij waar het tijdschrift is ... ik gisteren heb gekocht?
A
Die
B
Dat

Slide 20 - Quiz

Controle voor jezelf: 

  • verwijzen met deze en die
  • verwijzen met dit en dat

Bovenstaande heb je vandaag geleerd.
Check?

Slide 21 - Slide

De opdrachten:

  • Als je alles hebt begrepen ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands:

Onderdeel FORMULEREN 1, paragraaf 1.1
Opdracht 6 t/m 8





Slide 22 - Slide