hv1q - wo 25 mei 2

Welkom terug hv1q!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?

  • Je werkboekje
  • Pen of potlood
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom terug hv1q!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?

  • Je werkboekje
  • Pen of potlood

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?

  • Verder met je werkboekje
  • We kijken de opdrachten na?
  • Fragment lezen 


Slide 2 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je gaat aan de slag met het werkboekje.
Hoe? Je mag zachtjes overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, vraag je buur. Nog niet?
Steek je hand op.                                                                     
Resultaat? Je leert over voorzetsels, bijwoorden en trappen van vergelijking. 
Klaar? Dan maak je De Brug grammatica zinsdelen (vanaf p. 263)


timer
15:00

Slide 3 - Slide

Tijd om te lezen

We lezen een fragment

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Het bijwoord
Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dit als woordsoort een bijwoord (bw).
Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
  • tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger, tegenwoordig;
  • plaats: er, daar, hier, nergens, overal;
  • zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, echt;
  • ontkenning: niet, nooit, geenszins

Slide 6 - Slide

Het bijwoord
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer, etc... ), zijn bijwoorden:
Wanneer (bwb) / zal / de gymzaal / worden opgeknapt?

Slide 7 - Slide

Het bijwoord
Als je een zin in zinsdelen verdeelt, kan het bijwoord onderdeel zijn van een zinsdeel. Een bijwoord kan iets vertellen over:
• een werkwoord: Jaap eet snel.
• een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis
• een ander bijwoord: Geert liep bijzonder hard tijdens de wedstrijd.

Slide 8 - Slide

Het bijwoord
Let op: een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet:

Hidde kan goed (bw) pianospelen (zww).
De labyrintrenner is een goed (bn) boek (zn).

Slide 9 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze lees, weet je:

  • wat voorzetsels zijn
  • en hoe je die herkent in een zin
  • wat bijwoorden zijn
  • en hoe je deze herkent in een zin

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 1 tot en met 4
van hoofdstuk 6 grammatica - woordsoorten (p. ) over bijwoorden.
Hoe? 5 minuten stil. Daarna mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over bijwoorden.
Klaar? 
                                                           

timer
15:00

Slide 11 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je kijkt na: opdracht 1 tot en met 4
van hoofdstuk 5 grammatica - woordsoorten (p. ) over voorzetsels. 
Hoe? 5 minuten stil. Daarna mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je ontdekt of je de lesstof over voorzetsels goed beheerst.
Klaar? 
                                                           

timer
15:00

Slide 12 - Slide