Bijwoord

Welkom hv1q!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Leesboek
  • Nieuw Nederlands lesboek
  • + schrift
  • Pen of potlood
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom hv1q!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Leesboek
  • Nieuw Nederlands lesboek
  • + schrift
  • Pen of potlood

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?

  • Lezen in je leesboek
  • Klein beetje herhaling 
  • We kijken het huiswerk na
  • Leren over bijwoorden
  • Opdrachten maken



Slide 2 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze lees, weet je:

  • wat een bijwoorden zijn
  • en hoe je deze herkent in een zin

Slide 3 - Slide

Tijd om te lezen

Pak je boek erbij

We lezen in stilte
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

FILMPJE

Slide 6 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je kijkt na: opdracht 1 tot en met 4
van hoofdstuk 5 grammatica - woordsoorten (p. ) 
Hoe? 5 minuten stil. Daarna mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je ontdekt of je de lesstof over voorzetsels goed beheerst.
Klaar? 
                                                           

timer
15:00

Slide 7 - Slide

Het bijwoord
Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dit als woordsoort een bijwoord (bw).
Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
  • tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger, tegenwoordig;
  • plaats: er, daar, hier, nergens, overal;
  • zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, echt;
  • ontkenning: niet, nooit, geenszins

Slide 8 - Slide

Het bijwoord
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer, etc... ), zijn bijwoorden:
Wanneer (bwb) / zal / de gymzaal / worden opgeknapt?

Slide 9 - Slide

Het bijwoord
Als je een zin in zinsdelen verdeelt, kan het bijwoord onderdeel zijn van een zinsdeel. Een bijwoord kan iets vertellen over:
• een werkwoord: Jaap eet snel.
• een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis
• een ander bijwoord: Geert liep bijzonder hard tijdens de wedstrijd.

Slide 10 - Slide

Het bijwoord
Let op: een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet:

Hidde kan goed (bw) pianospelen (zww).
De labyrintrenner is een goed (bn) boek (zn).

Slide 11 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 1 tot en met 4
van hoofdstuk 6 grammatica - woordsoorten (p. ) 
Hoe? 5 minuten stil. Daarna mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over bijwoorden.
Klaar? 
                                                           

timer
15:00

Slide 12 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze lees, weet je:

  • wat een bijwoorden zijn
  • en hoe je deze herkent in een zin

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je kijkt na: opdracht 1 tot en met 4
van hoofdstuk 6 grammatica - zinsdelen (p. ) 
Hoe? 5 minuten stil. Daarna mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je ontdekt of je de lesstof over voorzetsels goed beheerst.
Klaar? 
                                                           

timer
15:00

Slide 15 - Slide