Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer, etc... ), zijn bijwoorden:
Wanneer (bwb) / zal / de gymzaal / worden opgeknapt?
Slide 8 - Slide
Het bijwoord
Als je een zin in zinsdelen verdeelt, kan het bijwoord onderdeel zijn van een zinsdeel. Een bijwoord kan iets vertellen over:
• een werkwoord: Jaap eet snel.
• een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis
• een ander bijwoord: Geert liep bijzonder hard tijdens de wedstrijd.
Slide 9 - Slide
Het bijwoord
Let op: een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet:
Hidde kan goed (bw) pianospelen (zww).
De labyrintrenner is een goed (bn) boek (zn).
Slide 10 - Slide
Aan de slag!
Wat? Je gaat aan de slag met het werkboekje. Lees de theorie en maak de vragen.
Hoe? Je mag zachtjes overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, vraag je buur. Nog niet? Steek je hand op. Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over voorzetsels, bijwoorden en trappen van vergelijking. Klaar? Dan ga je H5 en H6 grammatica samenvatten.