What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
âč
Return to search
Grammatica 1hv hoofdstuk 2
Grammatica
1 / 18
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
18 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Grammatica
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Je leert een onderwerp te vinden.
Je leert een werkwoordelijk gezegde te vinden.
Je leert bijvoeglijke naamwoorden te herkennen.
Slide 2 - Slide
Onderwerp
In bijna iedere zin staat een onderwerp.
Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm en geeft aan wie de persoonsvorm uitvoert.
Slide 3 - Slide
Onderwerp vinden
Manier 1: wie/wat-vraag
Zoek de persoonsvorm. Vraag je af: wie/wat + persoonsvorm? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
Voorbeeld:
Ik (loop) naar school.
Wie/wat loopt? -> ik
Slide 4 - Slide
Onderwerp vinden
Manier 2: getalproef
Zet de persoonsvorm in een ander getal (enkelvoud/meervoud), het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Voorbeeld:
Ik (loop) naar school.
Wij (lopen) naar school.
Slide 5 - Slide
Wat is het onderwerp?
De vakantie was ontzettend leuk.
Slide 6 - Open question
Wat is het onderwerp?
Op school moeten we persoonsvormen vinden bij grammatica.
Slide 7 - Open question
Wat is het onderwerp?
Waarom zou je willen weten wat een persoonsvorm is?
Slide 8 - Open question
Paardekooper
Het onderwerp geef je hetzelfde aan als de persoonsvorm.
(Ik) | (loop) | naar | school.
(Dit) | (wordt) | vast | een leuke week.
Slide 9 - Slide
Werkwoordelijk gezegde vinden
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin.
De persoonsvorm geef je aan met (), de andere werkwoorden met {}.
(Ik) | (heb) | dat jasje | gisteren | {gekocht}.
Slide 10 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Vorige week ben ik van de stoel gevallen.
Slide 11 - Open question
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het staat vaak voor het zelfstandig naamwoord, soms staat het er achter.
Bijvoorbeeld:
De
mooie
trui.
De
gevallen
vaas.
Slide 12 - Slide
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (stof.bn)
Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan waar iets van gemaakt is. Vaak eindigt het op -en, behalve als het een moderne stof is.
Bijvoorbeeld:
De
bronzen
medaille.
Het
plastic
tasje.
Slide 13 - Slide
Is stoute een bijvoeglijk naamwoord?
De stoute hond.
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quiz
Is groot een bijvoeglijk naamwoord?
De tafel is groot.
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quiz
Werkwoord (ww)
Een werkwoord is iets dat je kunt doen.
Slide 16 - Slide
Ik snap deze stof.
đ
đ
đ
đ
đ
Slide 17 - Poll
Opdrachten
Bladzijde 58 t/m 61
Slide 18 - Slide
More lessons like this
Project grammatica spelling en formuleren les 2
October 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
T2L9: Supertalenten
February 2023
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Taal/spelling week 2 les 1
February 2021
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Brug - Grammatica
May 2024
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Uitleg Grammatica zinsdelen en woordsoorten
January 2023
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
OAPW L10 W2 Luisteren: âVaccineren & kinderopvangâ
October 2021
- Lesson with
32 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Pv vd inf wwg klas 1
September 2024
- Lesson with
42 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
LE9 W5 NN 3F Luisteren - 1.3 Aantekeningen maken
September 2021
- Lesson with
23 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1