This lesson contains 20 slides, with text slides.
10 min. Zs
Lezen
Citeren: letterlijk opschrijven wat er
gezegd wordt
1. dubbele punt :
2. aanhalingsteken '
3. de zin
4. punt/vraagteken/uitroepteken zeggen= . vragen = ? schreeuwen = !
5. aanhalingsteken '
Mevrouw zegt: 'Ik wil morgen jullie huiswerk controleren.'
Mevrouw vraagt: 'Mag ik morgen jullie huiswerk nakijken?'
Mevrouw schreeuwt: 'Morgen kijk ik jullie huiswerk na!'
Aan elkaar schrijven
1. Werkwoorden die beginnen met: na, op, over, uit enzovoort
vb. De hond wordt uitgelaten.
2. Samenstellingen die bestaan uit 2 of meer znw
vb. kassa+bon -> kassabon, school+pas -> schoolpas
3. Samengestelde aardrijkskundige namen
vb. Noord-Brabant
4. Getallen tot en met duizend
vb. zesenzeventig, vierhonderd
PV = zin vragend maken / in een andere tijd zetten
OND = wie/wat + pv
Stap 1: kijk naar het eerste gedeelte van de zin (tot de komma)
Stap 2: benoem de PV + het OND
Stap 3: kijk naar het tweede gedeelte van de zin (na het voegwoord)
Stap 4: benoem de PV + het OND
Kevin leest een artikel, maar Sander leest een boek.
Wouter zat in het park te vissen, maar hij ving niet één vis.
Samenstelling zijn twee woorden die SAMEN één woord worden
vb. bureau + tafel = bureautafel
boeken + plank = boekenplank
Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.
Krant = kranten -> krantenbezorger
Kip = kippen -> kippensoep
vb. Zon = zonnestelsel, Koningin = Koninginnedag
vb. Apetrots = heel trots, beresterk = heel sterk
vb. Groente = groentes & groenten -> groentesoep
Deze kun je vaak horen
vb. Meningsverschil, jongensbroek
Basis -> Kader ->
SO maken
Klaar:
Lezen